Выбрать главу

Vledder keek hem van terzijde aan.

‘Waarin geloof jij niet?’

De Cock klemde zijn lippen op elkaar.

‘Dat de zaak dood is en begraven,’ antwoordde hij emotioneel.

‘En ik geloof ook niet dat iemand zomaar. uit een soort vrijetijdsbesteding. een bekentenis schrijft over een door hem gepleegde moord en die bekentenis dan als een grap voor later in een oud geschiedenisboek stopt. Zo’n type man was die Donkersloot volgens mij niet. Hij was een man met een filosofische aard. een denker. Achter zijn handelen moet een gedachte schuilen.’

Vledder trok achteloos zijn schouders op.

‘Lees zijn bekentenis. Hij voelde zijn einde naderen en wilde niet dat een onschuldige voor zijn daad wordt bestraft.’

De Cock reageerde ongewoon heftig.

‘Larie. hij voelde zijn einde niet naderen. Dat is een complete leugen. Er was geen sprake van een naderend einde. Volgens zijn vrouw was Hendrik-Pieter Donkersloot kerngezond. mankeerde nooit iets.’

Vledder fronste zijn wenkbrauwen.

‘Jij denkt dat die bekentenis vals is?’

Op het gezicht van de Cock kwam een pijnlijke trek.

‘Hendrik-Pieter Donkersloot schrijft in zijn bekentenis op die menukaart, dat hij driemaal bewust en bij zijn volle verstand op Frederik van Ravenstein heeft geschoten en wel met een oude Sauer 7.6 mm. Tijdens de voorlichting aan de pers destijds. ik wist op dat moment nog niet dat de zaak naar Narcotica zou overgaan. heb ik, om mij tegen mogelijke valse bekentenissen te beschermen. gezegd dat het lijk van Frederik van Ravenstein in de Prinsengracht was gevonden met twee kogelgaten in zijn borst. Dat heeft ook in de kranten gestaan.’

Vledder keek hem met grote ogen aan.

‘Het waren er drie.’

De Cock knikte.

‘Precies. En dat is in overeenstemming met het gestelde in de bekentenis.’ Hij hield zijn gestrekte wijsvinger voor zijn neus.

‘En daar komt nog iets bij. Dokter Rusteloos vond tijdens de gerechtelijke sectie een in het lichaam van Frederik van Ravenstein achtergebleven kogel.. een 7.6 mm.’

De mond van Vledder viel half open.

‘En dat zijn zaken,’ sprak hij verrast, ‘die alleen maar aan de moordenaar bekend konden zijn.’

De Cock knikte traag.

‘Zo is het.’

Vledder grijnsde.

‘Is de dader dus toch onze Hendrik-Pieter Donkersloot?’

De Cock glimlachte.

‘Je zei het aclass="underline" de dader ligt op het kerkhof.’

Met hun nieuwe Golf gleden ze in een matig gangetje aan het bedrijvige Schiphol voorbij, passeerden de woelige verkeersknooppunten Badhoevedorp en De Nieuwe Meer en reden het oude Amsterdam binnen. De zon versluierde onmiddellijk en uit een vrijwel dicht grijsgrauw wolkendek vielen grote dikke zware regendruppels. Ze ploften op de brede voorruit en dansten roffelend op het dak.

De Cock grinnikte.

‘Zo ken ik Amsterdam weer.’

Vledder negeerde de opmerking en zette de ruitenwissers aan. De Cock keek een tijdje naar de monotoon voortzwiepende wissers en vond dat ze in de nieuwe Golf op hem dezelfde hypnotische werking hadden als voorheen bij de oude Kever. Hij sloot zijn ogen en liet zich wat onderuit zakken.

‘Je weet de Warmoesstraat wel alleen te vinden?’

Vledder zwaaide naar de voorruit.

‘Blindelings.’

De oude rechercheur gniffelde.

‘Ik zou er mijn ogen maar bij open houden,’ sprak hij jolig.

De jonge rechercheur nam weer de route via de Haarlemmerweg en het Nassauplein, waar een stenen Domela Nieuwenhuis nog steeds strijdbaar de arm hief. Op het Haarlemmerplein zat het verkeer hopeloos vast. Slechts stapvoets kwamen ze vooruit. Toen ze eindelijk de Oudebrugsteeg hadden bereikt, slaakte De Cock een zucht van verlichting.

‘Zet die Golf gauw op de steiger. Mijn droge keel dorst naar een cognackie.’

Haast automatisch slenterden De Cock en Vledder vanaf de Oudebrugsteeg de Warmoesstraat in. Voor de blauwstenen stoep van het politiebureau bleven ze staan, keken elkaar enige seconden aan en lachten. Daarna schoven ze, rechts uit de flank, de Heintje Hoekssteeg in. Bij Onse Lieve Heer op Solder, volgens De Cock het liefste museum ter wereld, liepen ze rechtsaf de Oudezijds Voorburgwal op.

Het was stil op de Wallen. Voor het immense leger der behoeftigen was het nog te vroeg en de plenzende regen dreef de anderen van de straat. Bij de meeste bordelen waren de gordijnen nog gesloten. Op het Oudekerksplein zat een bedaagde hoer aan een breiwerkje. Ze zwaaide toen het tweetal aan haar voorbij trok. Ze sjokten over het bruggetje van de Oude Kennissteeg en gingen de Achterburgwal op. Op de hoek van de Barndesteeg slopen ze bijna heimelijk het intieme café van Smalle Lowietje binnen.

De Cock had echt wel trek in een paar scheuten uit de fles cognac Napoleon, die Smalle Lowietje speciaal voor hem onder de tapkast had gereserveerd. Cognac stimuleerde zijn denken en hij had het idee dat zijn denken wel enige stimulans kon gebruiken. Die vreemde bekentenis achterop de menukaart prikkelde hem. Zijn gevoel zei hem dat er iets niet klopte, maar zijn verstand vond geen gronden om dat gevoel te ondersteunen.

Smalle Lowietje streek met zijn handen langs zijn morsig voorschoot en kwam opgewekt naar hem toe.

‘Ik ben blij je weer eens te zien,’ kirde hij. ‘Dat is een tijd geleden. Heeft de commissaris je een drankverbod opgelegd?’

De Cock hees zich op een kruk en schudde zijn hoofd.

‘Ik laat mij door de commissaris geen verboden opleggen,’ antwoordde hij nukkig. ‘Het is de laatste tijd alleen zo ellendig druk. Wij komen er haast niet meer toe om frequent een bezoek te brengen aan jouw. eh, jouw gerenommeerd etablissement.’

Hij strekte zijn arm uit en prikte met zijn wijsvinger Smalle Lowietje speels op de borst.

‘Doe je plicht.’

De caféhouder gehoorzaamde met de welwillendheid van een goede kastelein. Aalglad dook hij onder de tapkast, greep achter zich naar drie diepbolle glazen en schonk kolkend in.

De Cock keek vriendelijk glunderend toe. Hij hield van die momenten. En hoewel hij wist dat de smalle caféhouder een dief was, een heler, een man die in zijn leven vrijwel alles had gedaan wat God in zijn wijsheid had verboden. hield hij van Lowietje.

‘Proost!’ Hij nam zijn glas op, schommelde het in de hand en snoof de prikkelende geur van de cognac op. Voorzichtig nam hij een slokje. Zacht gleed het fluwelen vocht langs zijn dorstige keel. Hij keek naar het glas en zette het met een teder gebaar op de tapkast terug.

‘Lowie,’ sprak hij ernstig, ‘laat alle zonden varen en bekeer je. Ik wil je ook in de hemel ontmoeten.’

Op het vriendelijke muizensmoeltje van Smalle Lowietje kwam een grijns.

‘Als kastelein?’

De Cock knikte.

‘Precies, dat bedoel ik.’

De tengere caféhouder nipte aan zijn glas.

‘Bezig met een nieuwe moord?’ vroeg hij achteloos.

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Niet met een nieuwe, maar een oude. van vorig jaar. De moord op Frederik van Ravenstein.’

Smalle Lowietje fronste zijn wenkbrauwen.

‘Daar is jullie narcoticabrigade toch mee bezig?’

De Cock keek hem verrast aan.

‘Hoe weet jij dat?’

‘Ze zijn destijds bij mij geweest. vorig jaar, begin augustus. Ze wilden inlichtingen.’

‘Over wie?’

‘Frederik van Ravenstein.’

‘Kende jij hem?’

Smalle Lowietje trok zijn schouders op.

‘Wat heet kennen? Ik heb hem persoonlijk nooit ontmoet. Maar in mijn etablissement hoor ik wel eens wat. Volgens de geruchten was hij een van de grote financiers van de handel in drugs. Met een paar anderen beheerste hij dat hele wereldje. Volgens zeggen handelde hij niet zelf. Dat liet hij aan mindere goden over. Hij verdiende alleen schatten aan die handel. schatten aan de ellende van de junks.’ In de stem van de tengere caféhouder sloop enige emotie. ‘Het was een zegen voor de mensheid dat hij werd neergelegd.’