Выбрать главу

'Het giet buiten,' sprak ze verklarend. 'En er staat een harde wind.' Haar stem klonk prettig.

De Cock liet zich in zijn stoel terugzakken.

'Najaarsweer.'

De vrouw knikte.

'Ik had eerst een taxi willen nemen, maar van de Kalkmarkt naar hier is niet zo ver.' Ze duwde het zakdoekje terug en knipte haar handtasje dicht.

'Ik ben Geertruida de Leeuw,' opende ze. 'Mijn eigen naam is Godefrood. Ik ben met De Leeuw getrouwd… Adriaan de Leeuw… al bijna twintig jaar.' Ze keek glimlachend op. 'Ze noemen mij Gré. Geertruida klinkt zo tuttig. Een goede kennis raadde mij aan om eens met u te gaan praten.'

'Waarover?'

'Mijn man.'

'Wat is er met uw man?'

Geertruida de Leeuw antwoordde niet direct. Ze verschoof iets op haar stoel.

'Adriaan is bang.'

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

'Voor wie… voor wat?'

Mevrouw De Leeuw zuchtte diep.

'Dat is het probleem. Adriaan wil er niet over praten… zegt dat er niets aan de hand is.'

'U denkt daar anders over?'

Geertruida knikte nadrukkelijk.

'Er is wel wat aan de hand. Absoluut. Hij durft bijna de straat niet meer op.' Ze zweeg even.

'Vorige week was er een mooie uitvoering in het Concertgebouw onder leiding van Bernard Haitink. Muziek van Ludwig van Beethoven. Adriaan is bezeten van Beethoven. Vooral van zijn latere werk.'

Er gleed een glans van vertedering over haar gezicht.

'We hebben elkaar tijdens de pauze van een concert van Beethoven leren kennen. Heel romantisch. Beiden in avondkleding. Mijn man heeft al zijn opera's, symfonieën en menuetten. Eerst op grammofoonplaten. Nu op cd. Vroeger sloeg hij geen concert van Beethoven over… voor geen goud.'

'En nu?'

Geertruida de Leeuw schudde misnoegd haar hoofd.

' Ga maar alleen,’ zei hij. ‘Ik blijf thuis.'

Het klonk verdrietig.

'Ik ben niet gegaan… alleen. Ik had er toch geen plezier aan beleefd.'

'Heeft uw man een fobie… pleinvrees?'

Geertruida de Leeuw schonk De Cock een meelijwekkend lachje.

'Agorafobie… pleinvrees. Mijn man is psychiater. Als het een fobie was, dan had hij dat zelf wel onderkend. Dan had hij er ook met mij over kunnen praten of een collega kunnen consulteren, maar hij weigert elk gesprek over zijn angsten… met wie ook.'

De Cock keek haar aan. Zijn hoofd iets schuin.

'U lijdt niet aan neuroses.'

Geertruida de Leeuw reageerde scherp.

'Ik?'

'Ja.'

'Hoe bedoelt u?'

'Dat u bij uw man verschijnselen waarneemt, die er niet zijn.'

De vrouw klemde haar dunne lippen opeen.

'Ik ken hem toch.' In haar stem trilde verdriet en wanhoop. 'Ik zei u al… ik ben bijna twintig jaar met hem getrouwd. Adriaan is bang. Hij vreest voor zijn leven. De enige reden waarom hij er niet over wil praten, is dat hij niet wil dat ik deelgenoot word van zijn angst.'

'Zegt hij dat?'

Geertruida de Leeuw schudde haar hoofd.

'Ik voel het. Adriaan wordt door iets of iemand bedreigd… wezenlijk. Een bedreiging die hem lichamelijk en geestelijk aantast.'

Ze liet haar hoofd zakken. Tranen vulden haar ogen.

'U moet hem helpen,' sprak ze snikkend, 'die angst bij hem wegnemen voordat het te laat is.'

De Cock boog zich iets naar haar toe.

'Hoe?'

Geertruida de Leeuw keek hem smekend aan.

'Praat met hem. Misschien schenkt hij u het vertrouwen, dat hij mij onthoudt.'

De Cock nam een kleine pauze en strengelde zijn vingers ineen.

'Wanneer merkte u bij uw man voor het eerst iets van die angst?'

Geertruida de Leeuw antwoordde niet direct. Ze drong haar tranen terug.

'Veertien dagen geleden,' sprak ze weifelend. 'Adriaan nam mij zonder enige voorbereiding… zonder een gesprek vooraf… mee naar een bevriende notaris en liet een testament opmaken voor de langstlevende.'

'Er was voordien geen testament?'

'Nee.'

'Hebt u kinderen?'

Het gezicht van Geertruida de Leeuw betrok.

'Een zoon… een probleemkind… onhandelbaar, agressief en verslaafd aan heroïne. Mijn man heeft hem een paar maanden geleden uit huis gezet.'

De Cock keek haar strak aan.

'Houdt de angst van uw man wellicht verband met het gedrag van uw zoon?'

Geertruida de Leeuw liet haar hoofd zakken.

'Ronald haat zijn vader. Hij heeft hem al eens met de dood bedreigd.'

Toen Geertruida de Leeuw uit de recherchekamer was vertrokken, viel er een diepe stilte. Het was Vledder, die na enige tijd het zwijgen verbrak.

'Ga je echt met die man praten?'

De Cock knikte.

'Ik heb het die vrouw beloofd.'

Vledder grinnikte vreugdeloos.

'Dat is tijdverspilling. Bovendien is het zinloos. Dergelijke familietragedies komen in duizenden gezinnen voor. Dat is geen taak voor ons. Daarvoor zijn hulpverleners, sociaal werkers… invoelende mannen met baarden en geitenwollen sokken.'

Het klonk spottend.

De Cock schudde zijn hoofd.

'Die vrouw,’ sprak hij geduldig, 'komt in haar ellende en wanhoop naar mij. Wie weet hoeveel moeite het haar heeft gekost om die stap te doen. Wat had ik haar dan moeten zeggen… dag, dag, zoek je heil maar elders?'

De stem van de oude rechercheur trilde van emotie.

Vledder zuchtte diep.

'Het is toch te zot,' riep hij fel, 'dat ik jou, als oude rechercheur, moet zeggen wat je taak is? Wij komen voortdurend in de problemen omdat jij je bemoeit met zaken die ons niet aangaan.'

De Cock streek met zijn vlakke rechterhand over zijn breed gezicht.

'Je moet in ons beroep niet alleen je verstand laten spreken, maar ook je hart. Mevrouw De Leeuw lijdt onder de angst van haar man. Misschien dat een simpel gesprek verhelderend werkt. Als we de oorzaak kennen… weten waarom die man van angst is vervuld… kunnen we wellicht oplossingen aandragen.'

Vledder snoof.

'Tegen een onhandelbare, agressieve en aan de heroïne verslaafde zoon bestaan geen remedies.'

De Cock zweeg. Hij had geen zin om de conversatie voort te zetten. Soms was een generatiekloof, zo besefte hij pijnlijk, niet te overbruggen. Ook Vledder zweeg. Wellicht om dezelfde reden.

De defecte tl-buis boven hun hoofd zoemde en buiten in de regen zong een dronken sloeber een lied van een verloren liefde.

De Cock keek omhoog naar de grote klok boven de toegangsdeur van de recherchekamer. Het was bijna elf uur. Hij dacht aan het glas met chocolademelk, thuis, in de magnetron. De dienst zat er bijna op.

Opeens rinkelde de telefoon op zijn bureau. Het klonk luider en scheller dan gewoonlijk. Vledder boog zich voorover, nam de hoorn op en luisterde.

De Cock monsterde de expressie op het gelaat van zijn jonge collega en zag hoe de kleur uit zijn wangen wegtrok.

Vledder legde de hoorn op het toestel terug. Zijn rechterhand trilde en zijn tong gleed langs zijn droge lippen.

'Het… eh, het was mevrouw De Leeuw,' stamelde hij ontzet.

'En?'

'Ze meldt de dood van haar man. Ze vond hem toen ze van ons terugkwam… op de Kalkmarkt, liggend op zijn buik, aan de walkant schuin tegenover de deur van hun huis.’

'Vermoord?' " Vledder knikte traag. 'Hij heeft een schotwond in zijn nek.'

2

In de hal boog De Cock zich even over de balie en vroeg aan Jan Kusters of hij de meute wilde waarschuwen. De wachtcommandant keek hem verwonderd aan.

'De meute,' vroeg hij verrast, 'is er een moord?'

De Cock knikte. 'Kalkmarkt.'

'Heb je nog assistentie nodig?' De oude rechercheur schudde zijn hoofd én verliet het politiebureau.

Vledder volgde in zijn kielzog. Ze liepen vanuit de Warmoesstraat via de Lange Niezel, de Korte Niezel en de Storm- die bij de behandeling van een moord moeten opdraven