Выбрать главу

‘Waarnaar?’

‘Foto’s, vingerafdrukken?’

De Cock schudde zijn hoofd.

‘Die zijn er niet,’ sprak hij somber. ‘Zover heeft hij het niet laten komen. Als destijds de officier van justitie…’ Hij maakte zijn zin niet af maar sjokte naar de kapstok en wurmde zich in zijn duffelse jas. Vledder liep hem na.

‘Wat ga jij doen?’

De Cock draaide zich half om.

‘Aan de weduwe Kruisberg vragen of ze wel eens spoken ziet.’

Via de Linnaeusstraat, de Middenweg en de Hartveldsebrug reed De Cock met de oude Volkswagen in de richting van Diemen. Het had hem nogal wat moeite gekost om de vele adreswijzigingen van mevrouw Kruisberg in de loop der jaren te volgen. Blijkens de meest recente gegevens woonde ze thans in het zuidelijk van Diemen gelegen Polderland.

Na enige malen vragen en een slingertocht door tal van straatjes met tweemaal een bijna-aanrijding, had De Cock Polderland bereikt. Het bleek een nieuw, intiem laagbouwwijkje van lichtgele baksteen. De huisjes deden vriendelijk aan.

De oude rechercheur zette de Volkswagen in een kleine parkeerhaven en slenterde op zijn gemak langs propere gordijntjes naar nummer 723.

Toen hij het huisnummer had bereikt, ontdekte hij dat op en nabij de toegangsdeur een naamplaatje ontbrak. Hij treuzelde even en belde. De deur werd geopend door een lange statige dame in een strakke zwarte japon. De grijze speurder schatte haar op ver achter in de veertig. Haar wat hoekig gezicht toonde scherpe trekken en rimpels. In het donkere haar glinsterde veel grijs. In antwoord op haar vragende blik, maakte de oude rechercheur een lichte buiging.

‘Mijn naam is De Cock,’ sprak hij vriendelijk, ‘met ceeooceekaa. Ik ben rechercheur, verbonden aan het politiebureau Warmoesstraat in Amsterdam. Ongeveer twaalf jaar geleden, heb ik een zaak tegen uw man in behandeling gehad, terzake fraude.’

Mevrouw Kruisberg reageerde opstandig.

‘Mijn man is dood,’ snauwde ze afwerend en deed een poging om de deur weer te sluiten.

De Cock hield de deur tegen en knikte bedaard.

‘Ik heb het vernomen… dat uw man dood is. Ik wilde alleen even met u praten.’

Mevrouw Kruisberg schudde haar hoofd. ‘Ik heb er geen enkele behoefte aan om met iemand te praten,’ sprak ze kil. ‘Ook met u niet.’

De Cock keek haar scherp aan.

‘Over uw zoon.’

De uitdrukking op haar gezicht veranderde.

‘Wat is er met mijn zoon?’

‘Hij was bij mij.’

‘Waarvoor?’

‘Om met mij te praten… over een vreemde man, die hem voortdurend gadeslaat… achtervolgt.’

Mevrouw Kruisberg keek hem onderzoekend aan. Na enige aarzeling deed ze de deur verder open en beduidde De Cock dat hij binnen kon komen.

De woonkamer was gezellig ingericht. Om een ronde tafel stonden vier bescheiden, lichtblauwe fauteuils met witte gehaakte kleedjes over de rugleuningen. Het dressoirtje was volgepropt met peuterige prulletjes en aan de wanden hingen zonnige landschappen in lichte okers.

De grijze speurder keek verrast rond. Het warme interieur paste niet bij de afstandelijke koelheid die de vrouw uitstraalde. Hij liet zich in een fauteuil zakken en legde zijn hoedje naast zich op het tapijt.

‘U bent nogal vaak verhuisd,’ opende hij het gesprek met verwondering.

Mevrouw Kruisberg nam tegenover hem plaats. Rond haar mond speelde een wrange glimlach. ‘Het was een vlucht… een voortdurende vlucht voor schimmen uit het verleden.’

‘Welk verleden?’

‘Dat van mijn man. Toen ik met hem trouwde, wist ik niet met wat voor zaken hij zich bezighield. Ik dacht dat ik een keurige zakenman als echtgenoot had getroffen… het bleek een zwendelaar.’

De Cock keek haar wat schuins aan.

‘Dat klinkt bitter.’

Mevrouw Kruisberg knikte instemmend.

‘Dat was het ook… bitter. Misschien was het beter geweest dat ik een scheiding had aangevraagd op het moment dat ik achter zijn praktijken kwam. Maar daar had ik de moed niet toe.’

‘U bleef bij hem?’

Ze liet haar hoofd iets zakken.

‘Onze koperen bruiloft hebben we nog gevierd. Toen… misschien mede door uw toedoen… werd de grond hier te heet onder zijn voeten. Hij vluchtte naar het buitenland.’ Ze zuchtte diep. ‘Mij liet hij achter met een berg schulden en een moeilijk hanteerbare jongen.’

‘Uw zoon Ronald?’

‘Ja.’

‘Hoorde u niets meer van uw man?’

Mevrouw Kruisberg schudde haar hoofd.

‘De eerste jaren… taal noch teken. Aanvankelijk durfde ik niet te verhuizen. Ik dacht… als de storm wat is geluwd… komt hij wel weer terug en dan moet hij toch weten waar hij mij kan vinden. Maar de jaren verstreken en de druk die de schuldeisers op mij uitoefenden, nam ondraaglijke vormen aan. De mensen dachten dat ik medeschuldig was aan de praktijken van mijn man en dat ik nog steeds relaties met hem onderhield. Ze wilden dat ik hen betaalde.’ Ze gebaarde hulpeloos. ‘Betalen… waarvan? Ik had niets. Bij Sociale Zaken durfde ik niet aan te kloppen. Toch moest ik leven. Om in het onderhoud van mij en mijn zoon te voorzien, nam ik een baantje als secretaresse op een handelskantoor. Ik ben toen ook verhuisd… verschillende malen… tot de vele schuldeisers het spoor wat bijster raakten.’

De Cock knikte begrijpend.

‘Wanneer hoorde u weer van uw man?’

‘Een jaar of vijf geleden.’

De Cock spreidde zijn handen.

‘Hoe ging dat in zijn werk? Ik bedoel, door die vele verhuizingen moet het hem toch moeilijk gevallen zijn om u te vinden?’ Mevrouw Kruisberg schudde haar hoofd.

‘Hij vond mij niet.’

De Cock keek haar verbaasd aan.

‘Hij vond u niet?’ herhaalde hij vragend. Ze bracht weer die wrange glimlach.

‘Ik hoorde dat hij nog leefde.’

‘Van wie?’

Mevrouw Kruisberg antwoordde niet direct. Ze verschoof iets in haar fauteuil.

‘Tijdens een skivakantie in Sankt-Moritz in Zwitserland leerde Evelien… dat is mijn jongste zuster… een man kennen… een zakenman, die over ruime financiële middelen scheen te beschikken. Hoewel hij bijna twintig jaar ouder was dan zij, voelde Evelien zich sterk tot hem aangetrokken en binnen een halfjaar na de kennismaking trouwde zij met hem.’

De Cock keek naar haar op.

‘Hendrik-Jan van Assumburg?’

Mevrouw Kruisberg knikte.

‘Hendrik-Jan.’

‘De man die gisteren werd begraven?’

‘Inderdaad.’

De Cock fronste zijn wenkbrauwen.

‘En die man zei dat Ronald Kruisberg nog leefde?’

Mevrouw Kruisberg knikte opnieuw.

‘Ze zijn in Zwitserland getrouwd. Na hun huwelijksreis kwam Evelien bij mij om Hendrik-Jan aan mij voor te stellen. Tijdens de kennismaking viel uiteraard de naam Kruisberg. Hendrik-Jan zei toen dat hij ene Ronald Kruisberg kende. Hij had die man in Antwerpen ontmoet als lid van een of andere sekte.’ Ze zweeg even. ‘Ik raakte er niet opgewonden van. De naam Kruisberg is wijd verbreid. Bovendien kwam het idee dat mijn man lid was van een of andere sekte, mij ongeloofwaardig voor. Maar voor alle zekerheid liet ik aan Hendrik-Jan van Assumburg een foto van Ronald zien.’

‘En?’

Mevrouw Kruisberg maakte een schouderbeweging.

‘Volgens Hendrik-Jan van Assumburg bestond er geen enkele twijfel. De man die hij in Antwerpen had ontmoet, was de man met wie ik was getrouwd en die mij zeven jaren tevoren had verlaten.’

‘Bent u toen naar Antwerpen gereisd?’

Mevrouw Kruisberg schudde langzaam haar hoofd.

‘Ik wilde niet,’ sprak ze gelaten. ‘Ik voelde niet de minste behoefte om na al die jaren de draad weer op te pakken. De gedachte opnieuw met die man samen te leven, stond mij zo tegen, dat ik geen stap ondernam om weer met hem in contact te komen.’ Ze bracht haar beide handen naar haar hoofd en zuchtte diep. ‘Toen ik twee jaar geleden uit België het bericht kreeg dat Ronald bij een auto-ongeval om het leven was gekomen, onderging ik dat als een bevrijding… alsof ineens een loden last van mij afviel.’