Выбрать главу

‘Zoiets was het niet,’ protesteerde Rhand. Hij hurkte naast de andere man, met zijn rug tegen de stenen. Zo bood de hoge bovenkant van de muur enige bescherming tegen de wind. Als het tenminste de wind was geweest. Geen enkele wind had ooit zo... stevig... als dat gevoeld. ‘Vrede! Misschien niet eens in de Verwording!’

‘Voor iemand als jij...’ Lan haalde zijn schouders op, alsof dat alles verklaarde. ‘Wanneer vertrek je nou eens, schaapherder? Je hebt al een maand geleden gezegd dat je zou weggaan en ik had gedacht dat je nu al drie weken onderweg zou zijn.’

Rhand staarde hem verbaasd aan. Hij doet net alsof er niets is gebeurd! Met een frons op zijn voorhoofd legde hij het oefenzwaard weg en nam zijn echte zwaard op zijn knieën. Zijn vingers gleden over het lange, in leer gewikkelde gevest, ingelegd met een bronzen reiger. Een tweede bronzen reiger versierde de schede en de kling vertoonde nog een derde. Hij vond het nog steeds een beetje gek dat hij een zwaard bezat. Een zwaard, laat staan een met het teken van de zwaardmeester. Hij was een boerenjongen uit Tweewater, nu zo ver weg. Misschien zou het nooit meer dichterbij komen. Hij was een schaapherder zoals zijn vader – ik was een schaapherder. Wat ben ik nu? – en zijn vader had hem een zwaard met een reiger gegeven. Tham is mijn vader, wat ze ook zeggen. Hij wilde dat zijn gedachten niet klonken alsof hij zichzelf probeerde te overtuigen. Weer leek Lan zijn gedachten te lezen. ‘In de Grenslanden, schaapherder, geldt de man die een kind opvoedt als de vader van dat kind en niemand mag het tegendeel beweren.’

Stuurs negeerde Rhand de woorden van de zwaardhand. Het was zijn zaak en niet die van iemand anders. ‘Ik wil leren hoe ik het moet gebruiken. Dat moet ik.’ Het dragen van het reigerzwaard had hem al problemen gegeven. Niet iedereen wist wat dat inhield, velen was het niet eens opgevallen, maar een reigerwapen trok desondanks het verkeerde soort aandacht, zeker in handen van een jongen die nauwelijks oud genoeg was om man genoemd te worden. ‘Ik kon me er soms uitbluffen als ik er niet vandoor kon gaan, en bovendien heb ik geluk gehad. Maar wat gebeurt er als ik er niet vandoor kan gaan, niet kan bluffen en het geluk me in de steek laat?’

‘Je zou het kunnen verkopen,’ zei Lan rustig. ‘Jouw wapen is zelfs voor een reigerzwaard zeldzaam. Het zou aardig wat opleveren.’

‘Nee!’ Hij had er meermalen aan gedacht, maar ook nu wees hij het idee af, om dezelfde reden als anders. Hij wees het nog heftiger af nu iemand anders het voorstelde. Zolang ik het houd, heb ik het recht Tham mijn vader te noemen. Hij heeft het aan me gegeven en dat geeft me het recht. ‘Ik dacht dat elk reigerzwaard zeldzaam was.’ Lan keek hem van opzij aan. ‘Tham heeft het je dus niet verteld? Hij moet ervan weten. Misschien geloofde hij het niet. Velen doen dat niet.’ Hij pakte zijn eigen zwaard – haast het evenbeeld van Rhands wapen, maar dan zonder reiger – en trok het uit de schede. De licht gebogen kling met de ene scherpe kant glansde zilverig in het zonlicht.

Het was het zwaard van de koningen van Malkier. Lan sprak er nooit over – het stoorde hem zelfs als anderen het erover hadden – maar al’Lan Mandragoran was de Heer van de Zeven Torens, de Heer van de Meren en de ongekroonde koning van Malkier. De Zeven Torens waren nu gebroken en de Duizend Meren een broedplaats van smerige dingen. Malkier was opgeslokt door de Verwording en van alle heren van Malkier was er nog slechts één in leven. Sommigen zeiden dat Lan zwaardhand was geworden en zichzelf aan een Aes Sedai had gebonden om de dood in de Verwording te zoeken en zich bij zijn verwanten te voegen. Rhand had inderdaad gezien hoe Lan zijn leven had gewaagd zonder ook maar even aan zijn eigen veiligheid te denken; hij vond het beschermen van Moiraine, de Aes Sedai aan wie hij gebonden was, blijkbaar veel belangrijker dan zijn eigen leven en veiligheid. Rhand dacht niet dat Lan echt de dood zou zoeken terwijl Moiraine leefde.

Terwijl hij zijn wapen in het licht ronddraaide, sprak Lan: ‘In de Oorlog van de Schaduw werd de Ene Kracht zelf als wapen gebruikt en werden er wapens gemaakt met de Ene Kracht. Sommige wapens gebruikten de Ene Kracht en konden met één slag een stad vernietigen en het land vele roeden in het rond verwoesten. Maar goed dat die bij het Breken verloren gingen en maar goed dat niemand meer weet hoe ze werden gemaakt. Maar er bestonden ook eenvoudiger wapens, voor hen die Myrddraal en nog vervaarlijker monsters van de Gruwheren bevochten, kling tegen kling.

Met de Ene Kracht onttrokken Aes Sedai ijzer en andere metalen aan de grond, smolten ze en maakten de wapens. Allemaal met de Kracht. Zwaarden, maar ook andere wapens. Vele die het Breken van de Wereld doorstonden, werden vernietigd door mensen die het werk van de Aes Sedai vreesden en verafschuwden, en andere zijn in de loop der tijd verloren gegaan. Er zijn er maar weinig over en weinig mensen weten precies wat ze zijn. Er zijn legenden rond ontstaan, opgeklopte verhalen over zwaarden die een eigen macht leken te bezitten. Je hebt de speelmansverhalen gehoord. De werkelijkheid is genoeg. Wapens die niet versplinteren of breken en nooit hun scherpte verliezen. Ik heb lieden gezien die de randen wetten, de slijpbeweging maakten, maar dat was alleen omdat ze niet konden geloven dat een zwaard na een veldslag niet gewet hoefde te worden. Het enige dat ze ooit klaarspeelden, was hun eigen oliestenen verslijten. Dat waren de wapens die de Aes Sedai maakten en nimmer zullen er andere komen. Toen het voorbij was, kwamen in een verwoeste wereld zowel oorlog als Eeuw tot een eind, en er waren meer onbegraven doden dan levenden. Die overlevenden vluchtten weg om ergens een plek te vinden, een plaats – waar dan ook – die veilig was, en de helft van alle vrouwen huilde omdat ze hun echtgenoten en zonen nooit meer zouden terugzien. Toen het voorbij was, zwoeren de overlevende Aes Sedai dat ze nooit meer een wapen zouden maken waarmee een mens een ander kon doden. Iedere Aes Sedai zwoer dit en elke vrouwelijke Aes Sedai heeft zich sindsdien aan die eed gehouden. Zelfs de Rode Ajah, en zij geven er weinig om wat er met welke man dan ook gebeurt.

Een van die wapens, een gewoon krijgszwaard,’ – met een zwakke grimas, bijna droevig, als je dat al van een zwaardhand kon zeggen, liet hij het wapen terugglijden in de schede – ‘werd iets meer. Aan de andere kant werden de voor de kapitein-generaals vervaardigde wapens zeer gewild. Die klingen waren zo hard dat geen smid ze kon bewerken en ze toonden het merk van de reiger.’ Rhands handen schoten weg van het zwaard dat tegen zijn knieën stond. Het viel om en zonder nadenken greep hij ernaar voor het de stenen kon raken. ‘Je bedoelt dat Aes Sedai dit hebben gemaakt? Ik dacht dat je het over jóuw zwaard had.’

‘Niet alle klingen met het reigerteken zijn Aes Sedai-werk. Weinig mannen hanteren een zwaard zo vaardig dat ze een reigerzwaard waardig zijn, maar zelfs dan bestaan er niet genoeg Aes Sedai-zwaarden, zodat slechts weinigen ze kunnen dragen. De meeste komen van meestersmeden; van het beste staal dat een mens kan maken, maar toch vervaardigd door mensenhanden. Maar dat zwaard van jou, schaapherder... dat kan een verhaal vertellen van drieduizend jaar of meer.’

‘Ik kan niet aan ze ontsnappen, hè,’ zei Rhand, ‘of wel?’ Hij zette het zwaard op de punt van de schede voor zich neer; het zag er niet anders uit dan eerst. ‘Aes Sedai-werk.’ Maar Tham heeft het me gegeven. Mijn vader heeft het mij gegeven. Hij bedacht liever niet hoe een herder uit Tweewater aan een reigerzwaard was gekomen. In zulke gedachten bestonden gevaarlijke onderstromen die hij niet wilde verkennen.