Выбрать главу

Het besluit nemen en tot handelen overgaan waren één. Hij trok zijn benen op, trapte van zich af en bemerkte dat deze handeling, of beter gezegd de reactie hem een centimeter naar voren dreef. Hij trapte opnieuw en bewoog zich tegen de weerstand in. Maar terwijl hij stilhield werd hij langzaam naar zijn oorspronkelijke ligging teruggevoerd. Ook zijn armen en benen werden zachtjes in hun oorspronkelijke rechte toestand teruggedrukt.

In een aanval van razernij slaagde hij erin door met zijn benen te trappelen en zijn armen met de borstslag van een zwemmer te bewegen, zich naar de stang toe te worstelen. Hoe dichter bij erbij kwam, hoe sterker het krachtnet werd. Hij gaf het niet op. Als hij dat deed zou hij weer even ver zijn als tevoren, maar zonder voldoende kracht om opnieuw te vechten. Het lag niet in zijn aard het op te geven eer al zijn kracht verbruikt was.

Hij ademde raspend, zijn lichaam was met zweet overdekt, zijn armen en benen bewogen als in een dikke stroop en zijn vooruitgang was haast niet waarneembaar. Toen raakten de vingertoppen van zijn linkerhand de roede. Deze voelde warm en hard aan.

Plotseling wist hij welke kant ‘omlaag’ was. Hij viel. De aanraking had de betovering verbroken. Het luchtnet om hem heen brak geluidloos en hij stortte omlaag. Hij was dicht genoeg bij de stang om deze met één hand beet te pakken. De plotselinge onderbreking van zijn val bracht zijn heup met een pijnlijke slag tegen de stang. De huid van zijn hand schroeide terwijl hij langs de stang omlaag gleed en toen kreeg zijn andere hand de stang beet en hing hij stil.

Voor hem en aan de andere zijde van de stang waren de lichamen begonnen te vallen. Zij daalden met de snelheid van een vallend lichaam op aarde, maar elk bleef in zijn uitgestrekte toestand en handhaafde de oorspronkelijke afstand tot het lichaam erboven en beneden. Zij bleven zelfs ronddraaien.

Op dat ogenblik deden luchtstoten op zijn naakte zwetende rug hem om de stang heen draaien. In de vertikale rij lichamen achter hem, waarin hij een plaats had ingenomen, waren de slapers ook aan het vallen. Alsof zij methodisch door een valluik vielen, vloog de een na de ander hem langzaam ronddraaiend voorbij. Hun hoofden misten hem op enkele centimeters. Het was een geluk, dat hij niet van de stang afgeslagen en samen met hen in de afgrond gestort werd. Zij vielen in statige processie. Lichaam na lichaam schoot aan beide zijden van de stang voorbij, terwijl de andere reeksen van miljoenen na miljoenen voortsliepen.

Gedurende enige tijd hing hij met grote ogen toe te kijken. Daarna begon hij de lichamen te tellen, want hij was altijd een verwoed rekenaar geweest. Maar toen hij tot 3001 had geteld, hield hij op. Daarna staarde hij naar de vleeslawine. Hoe hoog, hoe onmetelijk hoog werden zij opgestapeld? En hoever omlaag konden zij vallen? Onbewust had hij hen doen neerstorten toen zijn aanraking de kracht, die uit de stang voortkwam, had onderbroken.

Hij kon niet tegen de stang opklimmen, maar hij kon erlangs omlaag gaan. Hij begon zich te laten zakken, maar keek toen omhoog en vergat de lichamen die langs hem heen vielen. Ergens boven hem overstemde een gezoem het suizende geluid van de vallende lichamen. Een smal vaartuig uit de een of andere lichtgroene substantie in de vorm van een kano zonk tussen de kolom der vallenden en de nabije kolom der zwevenden omlaag. De luchtkano bezat, naar hij dacht, geen zichtbare drijfmiddelen en de mate van zijn angst was zo groot dat hij hierover zelfs niet nadacht. Geen zichtbare drijfmiddelen, net als het magische vaartuig uit Duizend en één Nacht.

Over de rand van het vaartuig verscheen een gezicht. Het schip hield stil en het zoemende geluid hield op. Naast het eerste verscheen nog een gezicht. Beide hadden lang, donker, sluik haar. Onmiddellijk trokken de gezichten zich terug, het gezoem klonk opnieuw en de kano daalde naar hem af. Toen deze ongeveer anderhalve meter boven hem was, hield hij stil. Op de groene boeg zat een enkel klein symbooclass="underline" Een witte spiraal die aan de rechterkant uiteenviel. Een van de inzittenden van de kano sprak in een taal met veel klinkers en een duidelijk hoorbare en vaak herhaalde sluiting van de stemspleet. Het klonk als Polynesisch.

Onmiddellijk begon de onzichtbare cocon rondom hem zich te herstellen. De afdalingssnelheid van de vallende lichamen nam af en daalde tot stilstand. De man aan de stang voelde hoe de ondersteunende kracht hem omsloot en ophief. Ofschoon hij zich wanhopig aan de stang vasthield, werden zijn benen opwaarts weggetrokken en zijn lichaam kwam erachter aan. Al gauw keek hij omlaag. Zijn handen werden losgetrokken en hij had het gevoel dat zijn greep op het leven, op de gezondheid van zijn geest en op de wereld ook was losgescheurd. Hij begon naar boven te drijven en te wentelen. Hij kwam langs de luchtkano en steeg erboven uit. De twee mannen in de kano waren naakt, donker getint als Jemenitische Arabieren en mooi van uiterlijk. Hun trekken waren evenwel Noordeuropees en leken op die van enkele IJslanders die hij gekend had.

Een van hen hief een hand met een potloodformaat metalen voorwerp op. De man keek erlangs alsof hij van plan was er iets mee te schieten. De nu in de lucht zwevende man schreeuwde van woede, haat en frustratie en sloeg zijn armen uit om naar het toestel te zwemmen.

‘Ik maak jullie dood!’ gilde hij. ‘Dood! Dood!’

Opnieuw verloor hij het bewustzijn.

HOOFDSTUK 2

God stond boven hem, terwijl hij aan het water bij de treurwilgen in het gras lag. Hij lag met open ogen, even zwak als een pasgeboren kind. God porde hem met het eind van een ijzeren wandelstok in de ribben. God was een grote man van middelbare leeftijd. Hij had een lange, zwarte, gevorkte baard en Hij droeg het zondagse pak van een Engelse gentleman uit het 53e jaar van koningin Victoria’s regering.

‘Je bent te laat,’ zei God. ‘Je bent veel te laat met de betaling van je schuld, weet je dat?’

‘Wat voor schuld?’ vroeg Richard Francis Burton. Hij liet zijn vingertoppen over zijn ribben dwalen om zich ervan te vergewissen, dat zij er alle nog zaten.

‘Je hebt schuld voor het vlees,’ antwoordde God en porde hem opnieuw met de wandelstok. ‘Om van de geest maar te zwijgen. Je bent schuldig voor het vlees en de geest, die een en hetzelfde zijn.’

Burton worstelde om overeind te komen. Niemand, zelfs God niet, kon Richard Burton in zijn ribben porren en er zonder gevecht afkomen.

God negeerde de vruchteloze pogingen, trok een groot, gouden horloge uit Zijn vestzak, knipte het zware, gegraveerde, gouden deksel open, keek naar de wijzers en zei: ‘Ver over tijd.’

God stak Zijn andere hand met de palm naar boven uit. ‘Betalen, heer, anders zal ik gedwongen zijn vervroegd tot sluiting over te gaan.’

‘Wat vervroegd te sluiten?’

Het werd donker. God begon in de duisternis op te lossen. Toen zag Burton, dat God op hem leek. Hij had hetzelfde zwarte, sluike haar, hetzelfde Arabische gezicht met de zwarte, stekende ogen, hoge jukbeenderen, zware lippen en een vooruitstekende kin met diepe spleet. Dezelfde lange, diepe littekens, getuigenissen van de Somaliaanse speer, die in het gevecht bij Berbera Zijn kaken doorboord had, waren op Zijn wangen zichtbaar. Zijn handen en voeten waren klein in tegenstelling tot Zijn brede schouders en zware borst. Ook had Hij de lange, dikke knevel en de lange, gevorkte baard, die de Bedouinen aanleiding had gegeven Burton ‘de vader der Kneveldragers’ te noemen.

‘U lijkt op de Duivel,’ zei Burton, maar God was nog slechts een schaduw in het donker.

HOOFDSTUK 3

Burton sliep nog, maar hij was zo dicht bij de grens van bewustzijn, dat hij besefte, dat hij had gedroomd. Licht nam de plaats van de nacht in.

Daarna opende hij zijn ogen, maar wist niet waar hij was. Boven hem was een blauwe hemel. Een zacht briesje streek over zijn naakte lichaam. Zijn onbehaarde hoofd, rug en benen en zijn handpalmen drukten op gras. Hij draaide zijn hoofd naar rechts en zag een met heel kort, heel groen en heel dik gras begroeide vlakte. De vlakte liep over een lengte van ongeveer 1500 meter geleidelijk omhoog. Achter de vlakte lag een heuvelrij, die laag begon, vervolgens steiler, hoger en onregelmatiger van vorm werd naarmate zij naar de bergen opklom. De heuvelrij scheen ongeveer vier kilometer diep te zijn. Zij waren geheel met bomen bedekt waarvan sommige vuurrood, hemelsblauw, heldergroen, felgeel en donkerroze opvlamden. De bergen achter de heuvels verrezen plotseling loodrecht en tot ongelooflijke hoogte op. Zij waren zwart en blauwgroen en zagen er als spiegelend vulkanisch gesteente uit. Grote velden korstmos bedekten minstens een kwart van hun oppervlak.