Выбрать главу

Hier en daar stonden bosjes hoge bamboeachtige planten en overal waar geen bomen of bamboestruiken stonden was het gras ongeveer één meter hoog. Er waren geen dieren te zien, geen insecten en geen vogels.

Hij keek in het rond naar een stok of een knuppel. Hij had geen flauw idee wat er voor de mensheid op de agenda stond, maar als deze zonder toezicht of controle werd gelaten, zou zij spoedig naar haar normale toestand terugkeren. Als de schok eenmaal voorbij was,

zouden de mensen weer voor zichzelf gaan zorgen en dat betekende dat sommigen anderen zouden tiranniseren.

Hij kon geen geschikt wapen vinden. Toen kwam het bij hem op dat de metalen cilinder als wapen kon worden gebruikt. Hij sloeg deze tegen een boom. Ofschoon hij weinig woog was hij buitengewoon hard. Hij tilde het deksel op, dat aan één uiteinde van de cilinder aan de binnenkant met een scharnier vastzat. In het lege binnenste zaten zes metalen neerklap ringen, drie aan iedere kant en zover uiteen dat elk ervan een diepe kom of bord of een vierkant bakje van grijs metaal kon vasthouden. De kommen, borden en bakjes waren leeg. Hij sloot het deksel. Ongetwijfeld zou hij tezijnertijd wel gewaar worden wat de functie van de cilinder was.

Wat er ook gebeurd was, de herrijzenis had geen lichamen van broos, mistig ectoplasma ten gevolge gehad. Hij bestond geheel uit beenderen, bloed en vlees. Hoewel hij zich nog steeds enigszins los van de werkelijkheid voelde, alsof hij uit het gareel van de wereld was bevrijd, kwam hij langzaam de schok te boven.

Hij had dorst. Hij moest de helling afdalen en uit de rivier drinken in de hoop, dat deze niet vergiftigd zou zijn. Bij deze gedachte grinnikte hij wrang en streek over zijn bovenlip. Zijn vinger voelde teleurgesteld aan. Dat was een merkwaardige reactie, dacht hij, en toen herinnerde hij zich dat zijn dikke snor weg was. Oh ja, hij had gehoopt, dat het rivierwater niet vergiftigd zou zijn. Wat een vreemde gedachte! Waarom zouden de doden weer tot leven gewekt worden met als enig doel weer gedood te worden? Toch stond hij nog lange tijd onder de boom. Hij schrok ervoor terug weer door die waanzinnige pratende, hysterisch snikkende menigte te gaan om bij de rivier te komen. Weg van de menigte was hij bevrijd van veel van de doodsangst, de paniek en de schok die hen als een zee overspoelde. Als hij zich terug waagde, zou hij weer in hun emoties verstrikt raken.

Plotseling zag hij hoe een gestalte zich uit de naakte menigte losmaakte en op hem toeliep. Hij zag, dat het geen mens was. Op dat ogenblik was Burton er zeker van, dat deze Opstandingsdag niet de dag was, die volgens de godsdiensten eens zou komen. Burton had niet geloofd in de God zoals die door de Christelijke, Moslim-, Hindoe- of andere religies geschilderd werd. In feite was hij er niet zeker van of hij wel in een Schepper van welke aard ook, geloofde. Hij had in Richard Francis Burton en een paar vrienden geloofd. Hij was ervan overtuigd dat, als hij stierf, de wereld zou ophouden te bestaan.

HOOFDSTUK 4

Toen hij na zijn dood in dit dal bij deze rivier ontwaakte, was hij machteloos geweest om zich te verdedigen tegen de twijfels, die huizen in ieder mens die aan een vroege, godsdienstige vorming en aan de wereld van de volwassenen, die bij iedere gelegenheid zijn geloofsovertuiging predikte, was blootgesteld.

Nu hij het buitenaardse wezen zag naderen, was hij er zeker van dat er een andere verklaring dan de bovennatuurlijke voor deze gebeurtenis moest zijn. Er was een fysieke, wetenschappelijke reden waarom hij hier was. Hij behoefde niet tot Joods-Christelijke-Islamitische mythen zijn toevlucht te nemen om de oorzaak te vinden. Het creatuur, het, hij — het was ongetwijfeld een man — was tweebenig en ongeveer 1.85 meter lang. Zijn lichaam met de roze huid was erg smal; er zaten drie vingers en een duim aan iedere hand en vier zeer lange en smalle tenen aan iedere voet. Onder zijn borsttepels zaten twee donkerrode plekken. Zijn gezicht was half menselijk. Dikke zwarte wenkbrauwen krulden naar vooruitstekende jukbeenderen omlaag, waaierden uit en bedekten ze met een bruinachtig dons. De randen van zijn neusgaten werden door een dun vlies van enkele millimeters lang omzoomd. In het dikke kraakbeen aan het einde van zijn neus zat een diepe kloof. De lippen waren dun, leerachtig en zwart. De oren hadden geen lelletjes en de draaiingen binnen in de oren waren niet-menselijk. Zijn scrotum zag eruit alsof het veel kleine testikels bevatte.

Hij had dit schepsel in die nachtmerrie-achtige ruimte een paar rijen verder zien zweven.

Het schepsel stond op enkele decimeters afstand stil, glimlachte en liet volkomen menselijke tanden zien. Hij zei: ‘Ik hoop dat u Engels spreekt. Maar ik kan ook tamelijk goed Russisch, Mandarijnschinees of Hindoestaans spreken.’

Burton onderging een lichte schok alsof een hond of een aap hem had aangesproken.

‘U spreekt Amerikaansengels uit het Middenwesten,’ antwoordde hij, ‘en heel goed bovendien, ofschoon te nauwkeurig.’

‘Dank u,’ zei het schepsel. ‘Ik kwam u achterna omdat u de enige persoon met genoeg gezond verstand scheen te zijn om uit die chaos weg te komen. Misschien hebt u enige verklaring voor deze... hoe noemt u dit? verrijzenis?’

‘Niet meer dan u,’ zei Burton. ‘Eigenlijk heb ik geen enkele verklaring voor uw bestaan, voor of na de verrijzenis.’

De dikke wenkbrauwen van het vreemde wezen vertrokken, een gebaar, dat naar Burton later ontdekte, verrassing of verwondering uitdrukte.

‘Nee? Dat is vreemd. Ik zou gezworen hebben, dat elk van de zes miljard bewoners van de aarde wel van mij had gehoord of mij op de TV had gezien.’

‘TV?’

De wenkbrauwen van het schepsel vertrokken weer. ‘U weet niet wat TV ...’

Zijn stem stierf weg en toen glimlachte het weer. ‘Natuurlijk, wat dom van mij! U moet gestorven zijn voor ik naar de aarde kwam!’

‘Wanneer was dat?’

De wenkbrauwen van de vreemdeling gingen omhoog (het equivalent van een menselijke frons zoals Burton zou ontdekken) en hij zei langzaam: ‘Even kijken. Ik geloof, dat het in uw jaartelling 2002 na Christus was. Wanneer bent u gestorven?’

‘Dat moet in 1890 na Christus geweest zijn,’ zei Burton. Het schepsel had zijn gevoel, dat alles niet echt was, teruggebracht. Hij bewoog zijn tong door zijn mond. De achterste kiezen, die hij was kwijtgeraakt toen de Somaliaanse speer door zijn wangen vloog, zaten weer op hun plaats. Maar hij was nog steeds besneden en de mannen op de rivieroever — waarvan de meesten in het Oostenrijksduits, Italiaans of het Sloweens van Triëst geroepen hadden — waren ook besneden. Toch zouden in zijn tijd de meeste mannen in dat gebied niet besneden zijn geweest.

‘Tenminste,’ voegde Burton eraan toe. ‘Ik kan mij niets herinneren na 20 oktober 1890.’

‘Aah!’ zei het schepsel. ‘Dan heb ik mijn geboorteplaneet ongeveer tweehonderd jaar voor uw dood verlaten. Mijn planeet? Het was een satelliet van de ster, die de aardbewoners Tau Ceti noemen. We lieten ons invriezen en toen ons schip uw zon naderde werden we automatisch ontdooid en... maar u weet zeker niet waar ik over praat?’

‘Niet helemaal. De dingen gebeuren te vlug. Ik zou graag later wat meer bijzonderheden weten. Hoe heet u?’

‘Monat Grrautut. En u?’

‘Richard Francis Burton, aangenaam.’

Hij neeg en glimlachte. Ondanks de vreemdheid van het schepsel en bepaalde afstotende fysieke aspecten, voelde Burton dat hij sympathie voor hem opvatte. ‘Wijlen kapitein Sir Richard Burton,’ voegde hij eraan toe. ‘In de laatste jaren Consul van Hare Majesteit in de Oostenrijkshongaarse haven Triëst.’

‘Elizabeth?’

‘Ik heb in de negentiende en niet in de zestiende eeuw geleefd.’