Выбрать главу

Toen Lommie en een paar anderen begonnen te mekkeren keerde de oude man zich ook tegen hen. ‘Koppen dicht, of ik sla ze dicht. Nog even, en ik bind jullie met z’n allen achter de karren en sleep je naar de Muur.’

Hij spuwde. ‘En dat geldt dubbel voor jou, Arrie. Meekomen, jochie. Nu.’

Iedereen keek naar haar, zelfs de drie die in kluisters achter in de kar vastgeketend zaten. De vetzak liet zijn punttanden op elkaar klappen en siste, maar Arya negeerde hem.

De oude man sleurde haar een heel eind van de weg af naar een groepje dicht opeenstaande bomen, al die tijd scheldend en mopperend. ‘Als ik ook maar een vingerhoedje gezond verstand had, had ik je in Koningslanding gelaten. Hoor je wat ik zeg, jongen?’ Hij sprak dat woord altijd op een snauwerige toon uit, beet het haar toe, zodat ze het niet kon missen. ‘Maak je hozen los en doe ze omlaag. Schiet op, hier is niemand die het ziet. Doe wat ik zeg.’ Gemelijk deed Arya wat haar werd opgedragen. ‘Daarzo, tegen die eik. Ja, zo.’ Ze sloeg haar armen om de stam heen en drukte haar gezicht tegen het ruwe hout. ‘En nou schreeuwen. Hard schreeuwen.’

Dat doe ik niet, dacht Arya koppig, maar toen Yoren het hout op de achterkant van haar blote dijen liet neerkomen scheurde de gil zich vanzelf uit haar los. ‘Dacht je dat dat pijn dee?’ zei hij. ‘Voel dit dan maar es.’ De stok suisde neer. Arya krijste nogmaals en klampte zich aan de boom vast om niet om te vallen. ‘Nog een.’ Ze hield zich stevig vast, bijtend op haar lip, en dook in elkaar toen ze de stok hoorde aankomen. De klap deed haar opspringen, en ze jankte van de pijn. Maar ik huil niet, dacht ze. Dat verdom ik. Ik ben een Stark van Winterfel, ons wapenteken is de schrikwolf, en schrikwolven huilen niet. Ze kon voelen hoe een dun straaltje bloed langs haar linkerbeen omlaag liep. Haar dijen en billen brandden van de pijn. ‘Misschien ken je nou luisteren,’ zei Yoren. ‘Als je die stok nog es tegen een van je broeders gebruikt krijg je twee keer zoveel terug as wat je uitdeelt, gesnapt? En nou aankleden.’

Het zijn mijn broeders niet, dacht Arya terwijl ze zich vooroverboog om haar hozen met een ruk weer op te trekken. Maar dat hield ze wijselijk voor zich. Haar handen hadden moeite met de riem en de veters. Yoren sloeg haar gade. ‘Heb je pijn?’

Kalm als stille wateren, hield ze zichzelf voor, zoals ze van Syrio Forel had geleerd. ‘Beetje.’

Hij spuwde. ‘Die pasteiknul heb nog meer pijn. Hij heb je vader niet vermoord, meid, en die dief van een Lommie ook niet. Je krijgt ’m heus niet terug door die knullen d’r van langs te geven.’

‘Dat weet ik,’ mompelde Arya nors.

‘Dan heb ik hier iets dat je niet weet. Het had anders zullen gaan. Sta ik op het punt van vertrekken, karren betaald en geladen, komt’r een man die me een jongen brengt, en een beurs vol duiten, en een boodschap, doet’r niet toe van wie. Heer Eddard neemt het zwart aan, zegtie tegen me, dus wacht, want hij gaat met jou mee. Waarom dacht je dat ik daar was? Alleen liep het fout.’

‘Joffry,’ prevelde Arya. ‘Ik wou dat iemand hém vermoordde!’

‘Dat gebeurt ook nog wel, maar ik zal ’t nie wezen, en jij ook niet.’

Yoren smeet haar het stokzwaard toe. ‘Ik heb zuurblad in de karren,’ zei hij toen ze terugliepen naar de weg. ‘Kauw d’r maar wat van, dat helpt tegen de steken.’

Het hielp, een beetje, al smaakte het smerig en kleurde het haar speeksel bloedrood. Toch ging ze de rest van die dag te voet, en de dag daarop ook, en de dag daarna eveneens, te gevoelig om op een ezel te zitten. Warme Pastei was er nog erger aan toe; Yoren moest wat vaten verschuiven, zodat hij op een paar zakken gerst achter in een van de karren kon liggen, en hij jammerde zodra de wielen over een steen reden. Lommie Groenehand had ze niet eens aangeraakt, maar toch bleef hij zo ver mogelijk bij Arya vandaan. ‘Telkens als jij naar hem kijkt vertrekt z’n gezicht,’ zei de Stier tegen haar terwijl ze naast zijn ezel voortliep. Ze gaf geen antwoord. Het leek haar veiliger om met niemand te praten.

Die nacht lag ze op haar dunne deken op de harde grond naar de grote rode komeet te kijken. De komeet was prachtig en griezelig tegelijk. ‘Het Rode Zwaard,’ noemde de Stier hem, want volgens hem leek hij op een zwaard waarvan de kling nog roodgloeiend was van het smeden. Als Arya haar ogen op de juiste manier dichtkneep kon ook zij het zwaard zien, alleen was het geen nieuw zwaard, het was IJs, het slagzwaard van haar vader, helemaal van gevlamd Valyrisch staal, en het rood was heer Eddards bloed op de kling nadat ser Ilyn, de scherprechter van de koning, diens hoofd had afgehakt. Yoren had haar gedwongen de andere kant op te kijken toen het gebeurde, maar toch kwam het haar voor dat de komeet eruitzag zoals IJs er na afloop uitgezien had. Toen ze eindelijk insliep droomde ze van thuis. De Koningsweg kronkelde langs Winterfel in de richting van de Muur, en Yoren had beloofd dat hij haar daar zou achterlaten zonder dat iemand te weten kwam waar ze was geweest. Ze verlangde ernaar haar moeder terug te zien, en Robb, en Bran en Rickon… maar Jon Sneeuw was degene aan wie ze het meeste dacht. Ergens wilde ze dat ze vóór Winterfel bij de Muur zouden komen, zodat Jon haar haren kon omwoelen en haar ‘zusje’ kon noemen. Ze zou tegen hem zeggen: ‘Ik heb je gemist’, en hij zou het ook zeggen, op hetzelfde moment, zoals ze de dingen altijd tegelijk zeiden. Dat zou ze fijn gevonden hebben. Er was niets dat ze zo fijn gevonden zou hebben.

Sansa

De ochtend van koning Joffry’s naamdag gloorde helder en winderig. De lange staart van de grote komeet was tussen de hoge, voortjagende wolken door te zien. Sansa stond er uit haar torenvenster naar te kijken toen ser Arys Eikhart kwam om haar naar het toernooiveld te begeleiden. ‘Wat betekent die komeet, denkt u?’ vroeg ze aan hem.

‘Glorie voor uw toekomstige gemaal,’ antwoordde ser Arys meteen.

‘Zie maar hoe hij vandaag, op de naamdag van Zijne Genade, vlammen schiet aan de hemel, alsof de goden zelf te zijner ere een banier gehesen hebben. De gewone man noemt hem al Koning Joffry’s Komeet.’

Dat was ongetwijfeld wat ze Joffry vertelden, maar Sansa was er niet zo zeker van. ‘Ik heb hem door bedienden de Drakenstaart horen noemen.’

‘Koning Joffry woont waar Aegon de Draak eens woonde, in het kasteel dat zijn zoon heeft laten bouwen,’ zei ser Arys. ‘Hij is de erfgenaam van de draak; en scharlakenrood is de kleur van het Huis Lannister, nog een teken. Deze komeet is gezonden als heraut van Joffry’s troonsbestijging. Hij kondigt Joffry’s overwinning over zijn vijanden aan.’

Zou dat waar zijn, vroeg ze zich af. Zouden de goden zo wreed zijn?

Haar moeder was tegenwoordig Joffry’s vijand, en haar broer Robb ook. Haar vader was op last van de koning gedood. Zouden Robb en haar moeder de volgenden zijn die stierven? Die komeet was inderdaad rood, maar Joffry was evenzeer een Baratheon als een Lannister, en hun wapenteken was een zwarte hertebok op een gouden veld. Zouden de goden Joff geen gouden komeet hebben gezonden?