Выбрать главу

‘Ik kan niet namens de goden antwoorden.’

‘U antwoordt de laatste tijd nog maar zelden, krijg ik de indruk. Wie is Renlings maester? Misschien moet ik die eens ontbieden. Het is mogelijk dat zijn raad mij beter bevalt. Wat denkt u dat die maester heeft gezegd toen mijn broer besloot mijn kroon te stelen? Welk advies had uw collega in petto voor die verraderlijke broer van mij?’

‘Het zou mij verbazen als Renling iemand om advies vroeg, Uwe Genade.’ De jongste van heer Steffons drie zonen was opgegroeid tot een dapper maar roekeloos man, die eerder impulsief dan weloverwogen handelde. Daarin, als in zoveel andere dingen, leek Renling op zijn broer Robert, en in het geheel niet op Stannis.

‘Uwe Genade,’ herhaalde Stannis verbitterd. ‘U spot met mij door mij als koning aan te spreken, maar waarvan ben ik koning? Drakensteen en wat klippen in de zeeëngte, dat is mijn koninkrijk.’ Hij daalde de treden van zijn zetel af en ging voor de tafel staan. Zijn schaduw viel over de monding van de Zwartwaterstroom en het geschilderde woud waar tegenwoordig Koningslanding lag. Daar bleef hij staan piekeren over het rijk dat hij het zijne wilde maken, zo dichtbij en toch zo veraf. ‘Vanavond zal ik de maaltijd gebruiken met mijn baanderheren, die paar die ik heb. Celtigar, Velaryon, Bar Emmon, het hele armzalige zootje. Ronduit een magere oogst, maar meer hebben mijn broers niet voor me overgelaten. Die piraat uit Lys, Salladhor Saan, komt ook om me zijn nieuwste rekening te presenteren, Morosh uit Myr zal me tot voorzichtigheid manen met zijn praatjes over getijden en najaarsstormen, terwijl heer Brandglas gaat zitten preken over de wil van de Zeven. Celtigar zal willen weten welke stormheren zich bij ons aansluiten. Velaryon zal dreigen zijn achterban mee naar huis te nemen als we niet onmiddellijk aanvallen. Wat moet ik tegen ze zeggen? Wat moet ik nu op dit moment doen?’

‘Uw ware vijanden zijn de Lannisters, heer,’ antwoordde maester Cressen, met zorg zijn woorden kiezend. ‘Als u en uw broer gemene zaak tegen hen zouden maken…’

‘Ik onderhandel niet met Renling,’ antwoordde Stannis op een toon die geen tegenspraak duldde. ‘Niet zolang hij zichzelf koning noemt.’

‘Niet met Renling, dan,’ gaf de maester toe. Zijn heer was koppig en trots. Als hij eenmaal iets in zijn hoofd had, was het niet meer bespreekbaar. ‘Anderen kunnen ook in uw behoeften voorzien. De zoon van Eddard Stark is tot koning in het Noorden uitgeroepen, en alle strijdkrachten van Winterfel en Stroomvliet staan achter hem.’

‘Een groentje,’ zei Stannis, ‘en óók al een valse koning. Moet ik de scheuring van het rijk accepteren?’

‘Een half koninkrijk is toch beter dan geen?’ zei Cressen. ‘En als u de jongen helpt de moord op zijn vader te wreken…’

‘Waarom zou ik Eddard Stark wreken? De man betekende niets voor mij. O, Robert was dol op hem, dat wel. Hield van hem als een broer, hoe vaak heb ik dat niet gehoord. Ik was zijn broer, niet Ned Stark, maar niemand die zag hoe hij mij behandelde zou daar ooit op gekomen zijn. Ik heb Stormeinde voor hem weten te behouden en goede mannen de hongerdood zien sterven terwijl Hamer Tyrel en Paxter Roodweyn in het zicht van mijn muren zaten te schransen. En heeft Robert dankjewel gezegd? Welnee. Hij bedankte Stark, omdat die het beleg ophief toen wij alleen nog op ratten en radijs leefden. Ik heb op Roberts bevel een vloot laten bouwen en in zijn naam Drakensteen ingenomen. Heeft hij mijn hand gegrepen en gezegd: Goed werk, broer, wat zou ik zonder jou aan moeten? Welnee, hij verweet me dat ik me Viserys en die baby had laten ontfutselen door Willem Darring, alsof ik daar iets tegen had kunnen doen. Ik heb vijftien jaar lang in zijn raad gezeten en Jon Arryn geholpen zijn rijk te regeren terwijl Robert zoop en naaide, maar toen Jon stierf, benoemde mijn broer mij toen tot zijn Hand? Welnee. Hij draafde linea recta naar zijn vriendje Ned Stark toe en gunde hem de eer. En wat hebben ze er allebei weinig aan gehad.’

‘Dat is waar, heer,’ zei maester Cressen mild. ‘Er is u groot onrecht aangedaan, maar het verleden is stof. Als u zich met de Starks verenigt kunt u een toekomst winnen. En er zijn nog anderen die u kunt benaderen. Hoe denkt u over vrouwe Arryn? Als de koningin haar man heeft vermoord is ze ongetwijfeld op gerechtigheid uit. Ze heeft een zoontje, Jon Arryns erfgenaam. Als u Shirine aan hem zou beloven…’

‘Die jongen is zwak en ziekelijk,’ wierp heer Stannis tegen. ‘Zelfs zijn vader zag hoe de zaken ervoor stonden toen hij me verzocht of ik hem op Drakensteen wilde opvoeden. Een pagedienst zou hem goed hebben gedaan, maar dat verdomde wijf van Lannister liet heer Arryn vergiftigen voor er iets van kon komen, en nu verbergt Lysa hem in het Adelaarsnest. Ze zal die jongen nooit laten gaan, dat verzeker ik u.’

‘Stuurt u Shirine dan naar het Adelaarsnest,’ drong de maester aan.

‘Drakensteen is een grimmige woonplaats voor een kind. Laat haar zot meegaan, dan heeft ze een vertrouwd gezicht in de buurt.’

‘Vertrouwd en afstotelijk.’ Peinzend fronste Stannis zijn wenkbrauwen. ‘Toch… het is allicht de moeite van het proberen waard…’

‘Moet de rechtmatige heer van de Zeven Koninkrijken bij weduwen en usurpatoren om hulp bedelen?’ vroeg een vrouwenstem op scherpe toon.

Maester Cressen draaide zich om en boog zijn hoofd. ‘Vrouwe,’ zei hij, geërgerd dat hij haar niet had horen binnenkomen.

Heer Stannis keek nors. ‘Ik bedel niet. Bij niemand. Knoop dat goed in je oren, vrouw.’

‘Het doet mij genoegen dat te horen, heer.’ Vrouwe Selyse was even lang als haar echtgenoot, mager van lijf en mager van gezicht, met zeiloren, een puntige neus en een zweempje van een snor op haar bovenlip. Die epileerde ze dagelijks en vervloekte ze geregeld, maar hij kwam steevast terug. Haar ogen waren flets, haar mond was streng, haar stem een zweep. Die liet ze nu knallen. ‘Vrouw Arryn is u trouw verschuldigd, evenals de Starks, uw broer Renling, en al die anderen. U bent hun enige ware koning. Het zou ongepast zijn bij hen te pleiten en met hen te onderhandelen over wat u rechtens toekomt bij de gratie van god.’

God, zei ze, geen goden. De rode vrouw had haar met hart en ziel voor zich gewonnen en haar afvallig gemaakt van de goden van de Zeven Koninkrijken, zowel de oude als de nieuwe, om degene te aanbidden die de Heer des Lichts werd genoemd.

‘Laat je god zijn gratie bij zich houden,’ zei heer Stannis, die het vurige nieuwe geloof van zijn vrouw niet deelde. ‘Ik heb zwaarden nodig, geen zegeningen. Heb jij ergens een leger verstopt zitten waar je me niets over hebt verteld?’ In zijn toon klonk geen genegenheid door. Stannis was niet op zijn gemak bij vrouwen, zelfs niet bij zijn eigen vrouw. Toen hij naar Koningslanding was gegaan om zijn zetel in Roberts raad in te nemen had hij Selyse met hun dochter in Drakensteen achtergelaten. Hij had hun niet vaak geschreven en nog minder vaak bezocht. Eén of twee keer per jaar vervulde hij zijn plichten in het huwelijksbed, maar zonder enig genoegen, en de zonen waarop hij eens had gehoopt waren nooit geboren.

‘Mijn broers, ooms en neven hebben legers,’ zei ze tegen hem. ‘Het huis Florens zal zich onder uw banieren scharen.’

‘Het huis Florens brengt op zijn best tweeduizend zwaarden in het veld.’ Men zei dat Stannis de sterkte van alle huizen van de Zeven Koninkrijken kende. ‘En u hebt heel wat meer vertrouwen in uw broers en ooms dan ik, vrouwe. De gebieden van Florens liggen te dicht bij Hooggaarde dan dat uw heer oom de toorn van Hamer Tyrel kan riskeren.’

‘Er is een andere weg.’ Vrouwe Selyse kwam dichterbij. ‘Kijk uit uw vensters, heer. Daar is het teken waarop u hebt gewacht, als een blazoen aan de hemel. Rood is het, het rood van vlammen. Rood voor het vurige hart van de ware god. Dat is zijn banier… en de uwe! Zie hoe hij zich aan de hemelen ontplooit als de hete adem van een draak. En u bent de heer van Drakensteen. Dat wil zeggen dat uw tijd rijp is, Uwe Genade. Niets is zekerder. U bent voorbestemd om van deze troosteloze rots in zee te steken zoals Aegon de Veroveraar eens in zee stak, om evenals hij iedereen voor u uit te jagen. U hoeft het woord slechts te spreken en de macht van de Heer des Lichts te omhelzen.’