Выбрать главу

En nu, zelfs al verachtte hij deze idioten die zo graag een meester wilden plezieren die - uiteindelijk - de gekozene alleen maar zou vermoorden, en al genoot hij ervan ze voor de gek te houden en ze te kwellen, toch voelde Raistlin in de eenzaamheid van de nacht nog steeds een steek als hij hen samen hoorde lachen...

Kwaad herinnerde hij zichzelf eraan dat dit alles onbelangrijk was. Hij had een groter doel voor ogen. Hij moest zich concentreren, zuinig zijn met zijn krachten. Want vandaag was de dag, de dag dat Fistandantilus zijn leerling zou kiezen.

Jullie zes zullen moeten vertrekken, dacht Raistlin bij zichzelf. Jullie zullen vertrekken terwijl jullie me zullen haten en verachten en geen van jullie zal ooit weten dat één van jullie mij zijn leven verschuldigd is!

De deur naar de Leskamer ging krakend open, en er trok een gealarmeerde schok door de zes in het zwart gehulde figuren aan tafel. Raistlin, die hen bekeek met een verwrongen glimlach, zag dezelfde spottende lach weerspiegeld op het verschrompelde, grijze gezicht van de man die in de deuropening stond.

De glimlach van de tovenaar ging naar ieder van de zes en veroorzaakte bleke gezichten, dieper over het hoofd getrokken kappen en nerveus over elkaar gewreven handen.

Uiteindelijk richtte Fistandantilus zijn zwarte ogen op de zevende leerling die apart zat. Raistlin beantwoordde zijn blik zonder te knipperen, zijn valse glimlach werd nog spottender. Fistandantilus’ wenkbrauwen trokken zich samen. Terwijl zijn woede snel toenam, smeet hij de deur dicht. De zes leerlingen verstijfden bij dat donderende geluid dat de stilte volledig deed verdwijnen.

De tovenaar liep met langzame en aarzelende tred naar de voorkant van de Leskamer. Hij leunde op een staf en zijn oude botten kraakten toen hij zich in een stoel liet zakken. De blik van de tovenaar richtte zich nogmaals tot de zes leerlingen die voor hem zaten. Terwijl hij naar hen keek - naar hun jeugdige, gezonde lichamen - hief Fistandantilus één van zijn bleke handen om een hanger te strelen die aan een lange ketting om zijn nek hing. Het was een vreemd uitziende hanger - een enkele, ovalen bloedsteen gevat in eenvoudig zilver.

De leerlingen hadden het onder elkaar vaak gehad over de hanger, zich afvragend waar die eigenlijk voor diende. Het was het enige sieraad dat Fistandantilus ooit droeg en iedereen wist dus dat het uiterst waardevol moest zijn. Zelfs de domste leerling kon de krachtige en beschermende toverspreuken die het uitstraalde voelen. Maar wat deed het dan precies? fluisterden ze onderling en hun veronderstellingen varieerden van het oproepen van wezens van de heilige vlakten tot het communiceren met Hare Duistere Majesteit zelf.

Eén van hen wist dat natuurlijk wel; Raistlin wist waar het toe diende. Maar hij hield die kennis graag voor zichzelf.

Fistandantilus’ knoestige en trillende hand sloot zich gretig om de bloedsteen terwijl zijn hongerige blik van de ene naar de andere leerling ging. Raistlin had kunnen zweren dat de tovenaar zijn lippen likte en de jonge magiër voelde plotseling een moment van angst.

Als ik nou eens faal? vroeg hij zich huiverend af. Hij is machtig! De machtigste tovenaar die ooit leefde! Ben ik wel sterk genoeg? Wat als...

‘Begin met de test,’ zei Fistandantilus met schorre stem en zijn blik richtte zich op de eerste van de zes.

Vastberaden verdrong Raistlin zijn angsten. Hier had hij een leven lang naartoe gewerkt. Als hij zou falen, zou hij sterven. Maar hij had de dood al eerder onder ogen gezien. Eigenlijk zou het te vergelijken zijn met het ontmoeten van een oude vriend...

Een voor een stonden de jonge magiërs van hun plek op, openden hun spreukenboeken en declameerden hun betoveringen. Als de verdrijvingspreuk niet over de Leskamer had gelegen, zou die al snel gevuld zijn met allerlei wonderbaarlijke zaken. Vuurballen zouden zijn geëxplodeerd binnen de vier muren en iedereen binnen hun bereik hebben verbrand; fantoomdraken zouden denkbeeldig vuur hebben gespuwd en vreselijke wezens zouden schreeuwend vanuit andere dimensies zijn gesleurd. Maar de kamer bleef gehuld in rustgevend kaarslicht en stilte, los van het declameren van de toverspreuken en het ritselen van de pagina’s van de spreukenboeken.

Iedere magiër volbracht zijn proeve van bekwaamheid en ging vervolgens weer zitten. Allen hadden het opmerkelijk goed gedaan, wat niet volkomen onverwacht kwam. Fistandantilus stond slechts zeven van de meest bekwame, jonge, mannelijke magiërs die de afmattende Proeve in de Toren van de Hoge Magie al hadden afgelegd toe om bij hem verder in de leer te gaan. Uit dat selecte groepje zou hij zijn assistent kiezen.

Dat veronderstelden ze althans...

De hand van de aartsmagiër raakte de bloedsteen aan. Zijn blik richtte zich op Raistlin. ‘Jouw beurt, magiër,’ zei hij. Er verscheen een flikkering in zijn oude ogen. De rimpels op het voorhoofd van de tovenaar werden ietsjes dieper alsof hij het gezicht van de jongeman probeerde te herkennen.

Langzaam stond Raistlin op, nog steeds met een bittere, cynische glimlach op zijn gezicht alsof zij allen ver beneden zijn waardigheid waren. Toen sloeg hij met een nonchalant schouderophalen zijn spreukenboek dicht. De overige zes leerlingen wisselden meteen grimmige blikken uit. Fistandantilus fronste, maar er lag een nieuwsgierige schittering in zijn ogen.

Vlot en enigszins spottend begon Raistlin de gecompliceerde toverformule uit zijn hoofd te reciteren. De andere leerlingen verroerden geen vin tijdens de demonstratie van zijn vaardigheden en staarden hem met onverholen blikken van haat en jaloezie aan. Fistandantilus keek toe, zijn frons veranderde in een hongerige blik, zo kwaadaardig dat Raistlins concentratie bijna verstoord werd.

Zichzelf dwingend zich te blijven concentreren, voltooide de jonge magiër zijn toverspreuk en plotseling werd de Leskamer verlicht door een heldere lichtfakkel van vele kleuren en werd de rust danig verstoord door een flinke explosie. Fistandantilus zelf ontplofte bijna! De andere leerlingen konden niet anders dan naar adem snakken.

‘Hoe heb je de verdrijvingspreuk verbroken?’ vroeg Fistandantilus kwaad. ‘Wat voor vreemde kracht is dit?’

Raistlin opende zijn handen als antwoord. In zijn palmen hield hij een bal van blauwe en groene vlammen die zo helder scheen dat niemand er direct in kon kijken. Toen, nog steeds met diezelfde spottende glimlach, klapte hij in zijn handen. De vlam verdween.

De Leskamer was weer doodstil, maar de stilte was vooral angstig toen Fistandantilus opstond. Zijn woede hing als een halo rondom hem toen hij naar de zevende leerling toe liep.

Raistlin kromp echter niet ineen van die woede. Hij bleef kalm staan en keek koel toe hoe de tovenaar hem naderde.

‘Hoe heb je…’ Fistandantilus’ stem kraste. Toen viel zijn oog op de slanke handen van de jonge magiër. Met een boosaardige kreet greep de tovenaar Raistlins pols beet.

Raistlin snakte naar adem van de pijn, de aanraking van de aartsmagiër was zo koud als het graf. Maar hij dwong zichzelf te blijven glimlachen, hoewel hij wist dat zijn grijns eruit moest zien als de grimas van een doodshoofd.

‘Flitspoeder!’ Fistandantilus trok Raistlin naar voren en hield zijn hand onder het kaarslicht zodat iedereen alles kon zien. ‘Een gewoon behendigheidstrucje, zoals straatartiesten gebruiken!’

‘Zo verdiende ik mijn brood,’ siste Raistlin tussen zijn van de pijn op elkaar geklemde tanden. ‘Ik vond het wel toepasselijk voor zo’n stelletje amateurs die u hebt verzameld, grootheid.’

Fistandantilus verstevigde zijn greep. Raistlin verging van de pijn, maar toch worstelde hij niet om los te komen. Ook bleef hij zijn meester strak in de ogen kijken. Hoewel zijn greep uiterst pijnlijk was, keek de tovenaar geïnteresseerd, geïntrigeerd.

‘Dus je beschouwt jezelf als beter dan hen?’ vroeg Fistandantilus met zachte, bijna vriendelijke, stem aan Raistlin, het kwade gemompel van de leerlingen negerend.

Raistlin moest even pauzeren om voldoende kracht te verzamelen om door het waas van pijn antwoord te geven. ‘U weet dat ik beter ben!’