Выбрать главу

‘U kwam dus uit uw eigen tijd terug om geschiedenis te maken?’

‘Nee,’ zei Schtein, ‘om haar te veranderen.’ De woorden stroomden van zijn lippen, alsof hij jarenlang had willen, maar niet durven praten:

‘Ik was ook historicus. Toevallig ontmoette ik iemand die beweerde koopman te zijn, afkomstig van de manen van Ju-piter, maar omdat ik daar eens een tijdje gewoond had, doorzag ik het bedrog. Tenslotte, kwam ik achter de waarheid. Hij was tijdreiziger, afkomstig uit een verre toekomst. Kijk eens, de tijd waarin ik leefde was verschrikkelijk, en als psychografisch historicus realiseerde ik me dat de oorlogen, de armoede en de tirannie die ons tot een vloek waren, niet te wijten waren aan een of andere aangeboren slechtheid van de mens, maar aan de wet van oorzaak en gevolg. De techniek was ontstaan in een wereld die tegen zichzelf verdeeld was, en de oorlogen groeiden uit, tot steeds ingrijpender en vernietigender gebeurtenissen. Er waren tijdperken van vrede geweest, tamelijk lange zelfs; maar het kwaad was té diep ingevreten, conflicten waren een deel van onze beschaving geworden. Mijn gezin was uitgeroeid tijdens een aanval op Venus, ik had niets te verliezen. Ik nam bezit van de tijdmachine, na de eigenaar… uit de weg geruimd te hebben.

‘Ik was van mening dat de grote fout gemaakt was in de middeleeuwen. Rome had in een uitgestrekt rijk de vrede verzekerd, en uit vrede kan altijd gerechtigheid voortkomen. Maar Rome putte zich in die poging uit en was nu bezig uiteen te vallen. De binnenvallende barbaren waren energiek en tot veel in staat, maar verwekelijkten al spoedig. Maar neem nu Engeland eens. Het raakte geïsoleerd van het decadente Rome. De Germanen stromen het land binnen; het zijn echte pummels, maar krachtig en leergierig. In mijn eigen geschiedenis roeiden ze de Britse beschaving eenvoudig uit en werden daarna, door hun gebrek aan intellectuele ontwikkeling, overspoeld door de jonge — en kwaadaardige — Westerse beschaving. Ik wil dat alles zich op een betere manier ontwikkelt.

Eenvoudig is het niet. U moest eens weten hoe moeilijk het is je in een ander tijdperk staande te houden, zelfs als je in het bezit bent van moderne wapens en belangwekkende geschenken voor de koning. Maar ik word nu door koning Hengist gewaardeerd en slaag er steeds meer in, het vertrouwen van de Britten te winnen. Ik ben in staat deze twee volkeren te verenigen in een gezamenlijke strijd tegen de Pieten. In de toekomst zal Engeland een eenheid vormen, die gegrond is op de kracht der Saksen en de kennis der Romeinen, en krachtig genoeg is om alle invallers te verdrijven. De komst van het christendom is natuurlijk onvermijdelijk, maar ik zal ervoor zorgen dat het de juiste vorm van Christelijk geloof is: een geloof dat de mens beschaving en kennis schenkt en niet hun geestkracht aan banden legt. Tenslotte zal Engeland zich in een positie bevinden, waarin het kan gaan beginnen het continent te onderwerpen. Uiteindelijk zal de wereld één zijn. Ik blijf hier tot het verbond tegen de Pieten tot stand is gekomen en zal daarna verdwijnen met de belofte, later terug te komen. Als ik de eerstvolgende eeuwen met tussenpozen van, zeg vijftig jaar, steeds weer verschijn, word ik ten slotte een legende, een godheid, die ervoor kan zorgen, dat men op de juiste weg voortgaat.’

‘Ik heb veel over St.-Stanius gelezen,’ zei Everard langzaam.

‘Ik heb dus gewonnen!’ riep Schtein uit, ‘ik heb de wereld vrede geschonken.’ Tranen verschenen in zijn ogen. Everard kwam dichterbij. Schtein richtte het stralingswapen op zijn maag, hem nog niet geheel vertrouwend. Everard liep, als in gedachten, om hem heen, en Schtein draaide mee om hem onder schot te houden. Maar de man was door de gedachte aan het kennelijk welslagen van zijn plan zo in beslag genomen, dat hij te weinig aandacht schonk aan Whitcomb. Everard gaf de Engelsman over zijn schouder een seintje.

Whitcomb wierp zijn bijl. Everard dook naar de vloer. Schtein schreeuwde en het wapen maakte een knetterend geluid. De bijl had zijn schouder geraakt. Whitcomb sprong toe, de hand grijpend, waarin zich het wapen bevond. Schtein brulde het uit, terwijl hij uit alle macht het wapen trachtte om te draaien. Everard sprong overeind, om te hulp te komen. Eén ogenblik lang ging alles zeer verward in zijn werk. Toen ging het wapen weer af, en plotseling hing Schtein als een dood gewicht in hun armen. Bloed dat opwelde uit de afschuwelijke wond in zijn borst, doordrenkte hun kleding. De twee wachtposten kwamen naar binnen gesneld. Everard griste zijn wapen van de vloer, en drukte de pal naar de hoogste intensiteit. Een speer schampte zijn arm. Hij vuurde tweemaal en de twee reusachtige gestalten zakten ineen. De eerstkomende uren zouden ze buiten gevecht zijn. Ineengedoken luisterde Everard toe. Uit een van de vertrekken klonk het gegil van een vrouw, maar er kwam niemand naar binnen. ‘Ik geloof dat we het klaargespeeld hebben,’ hijgde hij.

‘Ja,’ Whitcomb keek somber naar het lichaam voor hem op de grond. Het was een meelijwekkend schouwspel. ‘Ik wilde zijn dood niet,’ zei Everard. ‘Maar de dingen lopen nu eenmaal vaak… beroerd. Het moest zo zijn, denk ik.’

‘Beter zó dan een veroordeling door de Patrouille, gevolgd door een enkele reis naar de verbanningsplaneet,’ zei Whitcomb.

‘Formeel beschouwd was hij een dief en een moordenaar,’ zei Everard. ‘Maar hij droomde zich een schitterende toekomst.’

‘Die door ons verstoord werd.’

‘Anders zou de geschiedenis dat wel in de war gestuurd hebben. Dat is zelfs zeer waarschijnlijk. Eén man bezit nu eenmaal niet genoeg wijsheid en macht. Ik geloof dat het grootste deel van alle menselijke ellende veroorzaakt wordt door goedwillende fanatici, zoals hij.’

‘Dus moeten we maar toezien en afwachten?’

‘Denk eens aan al je vrienden uit 1947. Ze zouden zelfs nooit bestaan hebben.’

Whitcomb trok zijn jas uit en trachtte het bloed van zijn kleding te verwijderen.

‘Laten we weggaan,’ zei Everard. Hij rende het achterste portaal door. Een angstige concubine staarde hem met verschrikte ogen aan. Hij moest het slot van een kamerdeur kapotschieten. In de kamer bevond zich een tijdmachine uit het Ing-tijdperk, een paar dozen met wapens en voorraden en een paar boeken. Everard laadde alles op de machine, uitgezonderd de brandstoftank. Die moest achterblijven, opdat hij er later in de toekomst iets over zou kunnen lezen, en terugkeren om de man die de plaats van God wilde innemen, te verhinderen zijn plannen uit te voeren. ‘Zou jij dit misschien naar het pakhuis in 1894 willen brengen?’ zei hij. ‘Ik zal onze eigen machine terugbrengen en dan zie ik je in het kantoor weer terug.’ Whitcomb staarde hem aan. Hij zag er afgetobd uit. Terwijl Everard naar hem keek, veranderde dat en verscheen er een uitdrukking van vastberadenheid op zijn gezicht. ‘In orde, ouwe jongen,’ zei de Engelsman. Hij glimlachte bijna weemoedig en knelde Everards hand in een vaste greep. ‘Tot ziens, het allerbeste.’

Everard keek hem na, terwijl hij de grote stalen cilinder binnenging. Vreemd om zoiets te zeggen, vooral als je bedacht dat ze straks, over een paar uur, in 1894, samen weer een kopje thee zouden drinken.

Zorgelijk gestemd liep hij het gebouw uit om zich onder de menigte te mengen. Charlie was een rare kerel. Nou ja… Niemand hield hem tegen toen hij de stad verliet en het struikgewas binnendrong.

Hij riep de tijdmachine omlaag en maakte, niettegenstaande zijn haast om weg te komen, voordat er iemand naar de vreemde vogel die daar was neergedaald, zou komen kijken, een kruik bier open. Hij had het hard nodig. Dan wierp hij een laatste blik op het oude Engeland en vertrok naar 1894. Zoals afgesproken werd hij daar door Mainwethering en zijn gewapende geleide opgewacht. De ambtenaar schrok toen hij zag dat er maar één man, met bloed op zijn kleding, terugkeerde, maar Everard stelde hem gerust. Het duurde enige tijd voor hij zich gewassen, schone kleren aangetrokken en de secretaris een volledig verslag van het gebeurde gegeven had. Op dat moment had Whitcomb er allang moeten zijn, zelfs als hij een rijtuig had moeten nemen, maar er was geen spoor van hem te bekennen. Mainwethering riep per radio het pakhuis op en keerde met een frons op het gelaat terug. ‘Hij is er nog niet,’ zei hij. ‘Kan er iets verkeerd gegaan zijn?’