Выбрать главу

‘Welk routinesmoesje vertel je ons?’ vroeg Whitcomb. De ruimtevaarder keek hem wat scheefjes aan. ‘De waarheid,’ zei hij tenslotte. ‘Zoveel ervan als je kunt verwerken.’

‘Hoe kreeg je dit baantje?’

‘O… ik werd aan flarden geschoten in de buurt van Jupiter. Veel was er niet van me over. Ze raapten me bij elkaar, construeerden een nieuw lichaam voor me — daar niemand van mijn familie nog in leven was, en ik werd doodgewaand, zag ik er niet zo veel in, terug naar huis te gaan. Leven onder toezicht van de Nazorg-Commissie is niet leuk. Dus nam ik dit baantje hier. Goed gezelschap, een makkelijk leven, en verloven in een bende verschillende tijdperken.’ De ruimtevaarder grinnikte. ‘Wacht maar eens tot je in de decadente periode van het Derde Matriarchaat bent geweest! Dan weet je pas wat plezier maken is.’

Everard zei niets. Hij was te zeer in beslag genomen door het schouwspel van de aarde die zich in al haar grootsheid tegen de sterren aftekende.

Hij raakte bevriend met zijn medeleerlingen. Het was een goed bij elkaar passende groep — vanzelfsprekend, waar men voor de Patrouille altijd een zelfde type uitkoos, mensen met een stoutmoedige en intelligente geest. Er waren enkele romances. Niet van het soort van Romeo en Julia: het was heel goed mogelijk om te trouwen, waarbij het nieuwe paar dan één of ander jaar koos om een gezin te stichten. Zelf mocht hij de meisjes graag, maar hij hield zijn hoofd koel. Vreemd genoeg raakte hij het meest bevriend met de stille en gemelijke Whitcomb. Er ging op een bepaalde manier een sterke aantrekkingskracht van de Engelsman uit; hij was zeer beschaafd, een buitengewoon goede kerel, en desondanks maakte hij een wat hulpeloze indruk. Op een dag waren ze aan het paardrijden; op paarden waarvan de verre voorouders wegvluchtten bij de nadering van hun reusachtige nakomelingen. Everard had een geweer bij zich, in de hoop een aardzwijn dat hij gezien had, te kunnen verschalken. Beiden droegen het uniform van de Academie, gemaakt van een lichte stof die zacht en koel aanvoelde onder de hete, gele zon.

‘Het verbaast me dat we mogen jagen,’ merkte de Amerikaan op. ‘Veronderstel nu eens dat ik een sabeltandtijger neerschoot — in Azië, denk ik — die oorspronkelijk voorbestemd was een van deze insekten etende voorouders van de mens op te eten. Zou dat de hele toekomst niet veranderen?’

‘Nee,’ zei Whitcomb. Hij had snellere vorderingen gemaakt bij de studie van de theorie betreffende tijdreizen. ‘Kijk eens, je moet de tijdruimte zien als een weefsel van stevige rubberbanden. Zij is niet zo gemakkelijk te veranderen; ze heeft de tendens steeds weer in haar, eh, oude vorm terug te springen. Eén enkele insekteneter meer of minder doet er weinig toe, het is de gezamenlijke voorraad erfelijke eigenschappen van de soort, die tenslotte de mens voortbracht. Zie het eens zó: als ik in de middeleeuwen een schaap zou doden, zou ik daarmee niet alle latere afstammelingen uitroeien; waarschijnlijk alle schapen die in 1940 leefden. Die zouden er integendeel nog steeds zijn, tot in zelfs hun genen onveranderd, niettegenstaande ze andere voorouders zouden hebben, want na zo’n lange tijdsperiode zijn alle schapen, of mensen, afstammelingen van alle voorafgegane schapen of mensen. Er zou aanvulling plaats hebben, begrijp je wel; op één of ander moment zou een andere voorouder de erfelijke eigenschappen, waarvan je dacht dat je ze geëlimineerd had, leveren.

‘Op dezelfde manier… wel, veronderstel dat ik terugging, en Booth verhinderde Lincoln te doden. Tenzij ik bijzonder ingewikkelde voorzorgsmaatregelen zou treffen, zou hoogstwaarschijnlijk een ander de moord plegen, en Booth ondanks dat, toch de schuld krijgen. Deze veerkracht van de tijd is de enige reden waarom tijdreizen toegestaan is. Als je de dingen wilt veranderen, moet je de zaak op de juiste manier aanpakken, en meestal heel hard werken.’ Hij maakte een grimas. ‘Theorie! Er wordt steeds weer gezegd, dat we gestraft zullen worden, als wij tussenbeide trachten te komen. Het is mij niet geoorloofd terug te gaan en die verwenste schoft van een Hitler in zijn wieg neer te schieten. Er wordt van me verwacht dat ik hem laat opgroeien, zoals hij opgroeide, hem de oorlog laat beginnen en mijn verloofde doden.’

Everard reed gedurende enige tijd zwijgend verder. Het enige geluid dat te horen was, was het gekraak van het leren zadel en het geritsel van het lange gras. ‘O’, zei hij tenslotte. ‘Het spijt me. Wil je erover praten?’

‘Jazeker. Maar er valt niet veel te zeggen. Zij diende bij de W.A.A.F. — Mary Nelson — we zouden na de oorlog gaan trouwen. Ze was in Londen in ‘44. Zeventien november. Ik zal die datum nooit vergeten. De V-één’s kregen haar te pakken. Ze was even naar het huis van de buren in Streatham — ze had verlof, zie je, en was bij haar moeder. Dat huis werd geraakt; haar eigen huis was niet eens beschadigd.’

Whitcombs gezicht was bleek geworden. Zonder iets te zien staarde hij voor zich uit. ‘Het zal verschrikkelijk moeilijk zijn niet… niet terug te gaan, een paar jaar maar, om haar tenminste weer te kunnen zien. Om haar alleen maar weer te zien… Nee! Dat durf ik niet.’

Everard legde onhandig zijn hand op Whitcombs schouder, en zo reden ze zwijgend verder.

De klas studeerde verder, ieder in zijn eigen tempo, maar er waren voldoende compensaties, zodat allen tegelijk slaagden: een korte plechtigheid werd gevolgd door een geweldig feest waarbij vele sentimentele afspraken voor latere ontmoetingen werden gemaakt. Daarna ging ieder terug naar het jaar vanwaar hij gekomen was; naar hetzelfde uur. Everard nam Gordon’s gelukwensen in ontvangst, kreeg een lijst met de namen van eigentijdse agenten (waarvan velen een beroep bij de inlichtingendienst, of iets dergelijks, hadden) en keerde naar zijn kamer terug. Later zou hem waarschijnlijk werk gegeven worden dat hem in staat zou stellen belangrijke inlichtingen te verzamelen, maar zijn huidige opdracht — in verband met de belastingen droeg hij de titel, ‘bijzonder adviseur van de N.V. Engineering Studies’ — hield niet méér in, dan het lezen van een paar kranten per dag, speurend naar aanwijzingen betreffende tijdreizen die hij had leren opmerken, en het zich gereedhouden voor een oproep.

Zoals de zaken liepen, zou hij zich zijn eerste opdracht zelf verschaffen.

3

Het was een eigenaardig gevoel, de krantenkoppen te lezen en, meer of minder, precies te weten wat er verder zou komen. Het ontnam de berichten hun scherpste kant, maar veroorzaakte een gevoel van droefheid, want men leefde in een bewogen tijd. Hij kon begrip opbrengen voor het verlangen van Whitcomb om terug te gaan en de geschiedenis te veranderen.

Maar natuurlijk was één man machteloos. Hij kon, door de dingen te veranderen, geen verbeteringen aanbrengen; hoogst waarschijnlijk zou hij alles verknoeien. Ga terug en dood Hitler en de Japanse en Russische leiders — dan zou misschien iemand anders, die nog gevaarlijker was, hun plaats innemen. Misschien zou de atoomenergie niet ontdekt worden, en daardoor zou ook de schitterende opbloei van de Venusiaanse Renaissance achterwege blijven. Joost mocht weten…

Hij keek uit het raam. Lichten vlamden op tegen een dreigende lucht; de straat krioelde van auto’s en haastige, naamloze voorbijgangers; hiervandaan kon hij de torens van Manhattan niet zien, maar hij wist dat ze daarginds trots omhoog reikten naar de wolken. En dat alles was slechts een rimpeling op een rivier die van het vredige voormense-lijke landschap waar hij geweest was, naar de onvoorstelbare toekomst van de Danellianen stroomde. Hoeveel miljarden en triljarden menselijke wezens leefden, lachten, huilden, werkten, hoopten en stierven in haar golven! Tja… Hij zuchtte, stak zijn pijp aan en keerde zich om. Een lange wandeling had hem niet geholpen zijn rusteloosheid te verdrijven; lichaam en geest verlangden naar een bezigheid. Maar het was al laat en… Hij ging naar de boekenkast, deed min of meer willekeurig een greep en begon te lezen. Het was een verzameling Victoriaanse en Edwardiaanse vertellingen.