Выбрать главу

‘Tony!’ riep hij, ‘ik wed om nog twee papiertjes dat Ouwe Gouwe vonken uit de kloten van Kanonskogel gaat slaan!’ ‘Aangenomen!’

(Vierduizend kilometer naar het oosten klemde Jake Lesher Sally Harris tegen zich aan en hijgde: ‘O Sal, als ik hier nou een boek van had kunnen maken!’)

Margo liep door. Mrs. Hixon toeterde weer. Hunter reed langzaam verder, volgde Margo. Hij riep met harde stem naar de gestalten rond de auto’s: ‘Blijven lopen, allemaal. Kijk en loop.’

In de verte straalden opeens schijnwerpers tegen witte muren, waarop zich groepjes mensen aftekenden, die geen van alle bewogen, allemaal naar de lucht staarden.

Er flitsten nog twee blauwe bundels aan, niet direct vanaf de Vreemdeling, maar van punten een halve diameter verder — misschien grote ruimteoorlogsschepen. Een van de nieuwe bundels bereikte de Zwerver. Aan de rand van de noordelijke gele inkeping van de mandala laaide een witgloeiende vuurkolom op, en toen het licht verzwakte zat er daar in de goud met paarse huid van de Zwerver een lange, hoekige zwarte spleet.

Anns stem sneed schril van teleurstelling door de opwinding heen. ‘Mammie, ze doen de Zwerver pijn!’

Pop, die rondstommelde en weer met zijn vuisten zwaaide, snauwde met leedvermaak: ‘Bak ze, braad ze! Ga zo door! Maak jezelf maar dood!’

Opeens breidden de negen blauwe bundels die net voor de Zwerver ophielden zich uit, wekten een lichtblauwe, halfbolle sluier op die de Zwerver gedeeltelijk aan het oog onttrok — een soort mistgordijn waar de kleurige kentekenen van de planeet onduidelijk doorschenen. De paarse stralenbundels verdwenen.

‘Ze verzuipen ze,’ schreeuwde Hixon. ‘Nu de genadeslag!’ ‘Nee, ik geloof dat de Zwerver een nieuw soort verdedigingsscherm opricht,’ sprak Kleine Man tegen.

Vijf verblindende plekken wit licht ontsprongen op het stalen oppervlak van de Vreemdeling.

‘Ontploffende projectielen!’ giste McHeath. ‘De Zwerver vecht terug!’

Stastok, zwaar ademend en geleund op de truck voortschuifelend, riep nu gekweld en smekend uit: ‘Maar wat moeten wij hieruit leren? Regeren haat en dood de kosmos, zelfs onder de allerhoogsten?’

Rama Joan, die naar de hemel bleef kijken terwijl ze Ann voorttrok, riep terug met een snelle, galmende stem: ‘De goden spenderen de weelde die het heelal verzamelt, zij bekijken de wonderen grondig en smijten ze in het niets. Daarom zijn het goden! Ik zei je toch dat het duivels zijn!’

Ann zei beschuldigend: ‘O, mammie.’

Zoals McHeath al had geraden waren de vijf witte punten opgezwollen tot de bleke halve bollen van explosiefronten, waarachter het stalen oppervlak van de Vreemdeling ongerept tevoorschijn kwam.

Hixon zei: ‘Van duivels weet ik niet veel maar ik weet nu dat er altijd oorlog zal zijn.’ Hij wuifde een hand naar het zenit. ‘Welke bewijzen kan je nog meer verlangen dan dat?’ Mrs. Hixon schreeuwde raadselachtig uit de cabine: ‘Nu klink je aannemelijk, Bill, en wat heb je eraan?’

Stastok snakte: ‘Maar als de hoogsten… en de meest wijzen… Is er geen genezing?’

Harry McHeaths verbeelding ontvlamde bij het horen van deze tragische vraag, en een ogenblik lang zag hij zichzelf in een bijna almachtig, eenmans ruimteschip, halverwege tussen de Zwerver en de Vreemdeling gebalanceerd, waar hij de pijlen van de strijders omdraaide, op de een of andere manier hun zinnen genas.

Kleine Man zei, niet met stemverheffing, bijna alsof hij tegen zichzelf sprak: ‘Misschien moet de genezing altijd van onderaf komen. Altijd.’

Maar Wojtowicz hoorde hem en zonder zijn blik af te wenden vroeg hij: ‘Hoe bedoel je van onderaf, Doddsy? Toch niet van ons?’

Kleine Man keek hem aan. ‘Ja, Wojtowicz,’ zei hij, met een grijns omdat het belachelijk was, ‘van kleine onbetekenende mensen zoals jij en ik.’

Wojtowicz schudde zijn hoofd. ‘Wauw,’ lachte hij, ‘ik ben brooddronken.’

Al die tijd hadden de wagens en mensen zich voortdurend voortbewogen, en nu waren ze bijna bij de fel beschenen muren. Een jongen in een korte trui rende langs Margo en greep een majoor beet en schreeuwde in zijn oor: ‘Opperley zegt dat die verdomde schijnwerpers uitmoeten. Ze verpesten zijn waarnemingen!’

Hunter toen hij dit hoorde moest denken aan Archimedes die tegen de vijandelijke soldaat die door zijn diagram in het zand liep zei: ‘Verpest mijn cirkel niet!’

De soldaat in de legende had Archimedes gedood, maar deze majoor knikte heftig met zijn hoofd terwijl hij omdraaide. Hunter herkende majoor Buford Humphreys van twee nachten geleden. Tegelijk zag Humphreys hem, zag Rama Joan en Ann, zag de hele troep ‘schotelmaniakken’ die hij uit Vandenberg had geweerd. Zijn ogen rolden wild door zijn hoofd, toen, met een schouderophalen van onbegrip en een snelle blik op de lucht rende hij weg. ‘Verdomme, korporaal, doe die lampen uit!’ roepend.

Ondertussen had Margo de jongen bij zijn trui gegrepen voor hij weg kon schieten. ‘Breng ons naar Professor Opperley!’ commandeerde ze. ‘We moeten verslag uitbrengen. Kijk, ik heb een briefje van hem.’

‘Goed,’ stemde hij toe, zonder naar het vuile, verfrommelde papiertje te kijken. ‘Volg mij.’ Hij wees naar de auto’s. ‘Maar doe die koplampen uit!’

De lichten van de Corvette en de truck flitsten een moment eerder uit dan de witte muur donker werd, maar Margo bleef zich aan de jongen vastklemmen. Zijn lichte trui maakte het voor Hunter makkelijk hen te volgen. Achter ze zag hij nu de radarschermen en de witte loop van een veldtelescoop.

In het zwerk gingen de blauwe bundels over hun hele lengte uit, en het mistgordijn rond de Zwerver vervaagde, en werd ogenblikkelijk vervangen door honderd punten wit licht, die helder toestootten.

Maar zelfs toen McHeath met dichtgeknepen ogen kijkend ‘Implosiebol!’ riep was het te zien dat de Zwerver tweemaal haar diameter opzij was geglipt, wat de toeschouwers het duizelende gevoel gaf dat het heelal op zijn grondvesten schudde. De implosiebol verhelderde, toen de witte ontploffingen die zich aan de andere zijde van de Zwerver hadden bevonden nu zichtbaar werden, en de bol had een brede, hoekige nek waar de Zwerver eruit was gebarsten.

‘Ze zijn inertieloos geworden — de hele planeet!’ riep Clarence Dodd.

Er zat nu een half dozijn rafelige gaten in de huid van de Zwerver, zwart maar matroodgloeiend naar het midden toe — zoveel dat de mandala nu bijna onherkenbaar was.

Als een raaklijn aan de zijkant van de geteisterde planeet schoot er nu naar de Vreemdeling een paarse straalbundel die vele malen dikker en helderder was dan welke van de eerdere ook.

Maar voor hij halverwege naar de Vreemdeling was bewoog de grotere planeet even snel als een van zijn bundels — een massieve uitval als van een rinoceros, die alle gevoel van evenwicht vernietigde — naar een positie langszij de Zwerver. Er zat geen maanbreedte tussen de twee.

De Zwerver verdween.

Een blauw salvo barstte los uit de Vreemdeling en reet de ruimte waar de Zwerver was geweest uiteen.

‘Goddomme, ze hebben hem in stukken gepaft!’ krijste Pop extatisch.

‘Nee, hij verdween een fractie van een seconde daarvoor,’ weersprak Kleine Man. ‘Je moet waarnemen!’

De Vreemdeling, waarvan het stalen oppervlak niet doorzeefd was maar overdekt met bruine en groene littekens, hing daar drie, vier, vijf seconden, toen verdween ook hij — als een matte elektrische lamp die wordt uitgeschakeld, met de plek weerkaatst zonlicht als gloeidraad.

De bundel blauwe laserstralen en de ene dikkere paarse straal kropen van elkaar weg, werden zwakker en korter maar bleven kaarsrecht, kropen naar de astronomische verte, terwijl de peervormige implosiebol waaruit de Zwerver was ontsnapt elk ogenblik bleker, en spookachtiger doorschijnend werd.

‘De Zwerver ontsnapte in de ultraruimte,’ zei McHeath. ‘Misschien, maar hij was ten dode opgeschreven,’ vond Hixon. ‘Hij ligt denk ik al half aan stukken, en de Vreemdeling is er achteraan gegaan om het karweitje af te maken. Hij is er geweest.’