Natuurlijk was het toen gedaan, maar Onverdroten Dexter zou niet zonder strijd ten onder gaan, hoe futiel ook. ‘Heb ik al gezegd dat hij heel duur is?’ zei ik hoopvol.
‘O Dexter, op dit soort momenten moet je je over geld geen zorgen maken,’ zei ze.
‘Dat moet ik wel. Dat doe ik ook.’
‘Niet als je de kans hebt om Manny Borque te krijgen,’ zei ze en er klonk een verrassende toon in haar stem door die ik nooit eerder had gehoord, behalve als ze boos was op Cody en Astor.
‘Ja, maar Rita,’ zei ik, ‘het slaat nergens op om tonnen aan alleen de cateraar uit te geven.’
‘Ergens op slaan heeft er niets mee te maken,’ zei ze en ik geef toe dat ik het daarin met haar eens was. ‘Als we Manny Borque voor onze trouwerij kunnen krijgen, zijn we gek als we dat niet doen.’
‘Maar,’ zei ik, en toen hield ik mijn mond, want los van het feit dat het idioot leek om een fortuin uit te geven aan crackers met witlof die met de hand met rabarbersap waren beschilderd en gebeeldhouwd waren zodat ze op Jennifer Lopez leken, kon ik geen andere tegenwerpingen bedenken. Ik bedoel, was dat niet al genoeg?
Kennelijk niet. ‘Dexter,’ zei ze. ‘Hoe vaak gaan we nou trouwen?’ En het strekte me onuitsprekelijk tot eer dat ik nog zo alert was dat ik de neiging onderdrukte om te zeggen: in jouw geval minstens twee keer, wat waarschijnlijk wel zo verstandig was, dacht ik.
Ik veranderde snel van koers en dook regelrecht in de tactiek die ik had geleerd in de vele jaren waarin ik deed alsof ik menselijk was. ‘Rita,’ zei ik, ‘het belangrijkste deel van het huwelijk is wanneer ik de ring aan je vinger schuif. Het kan me niet schelen wat we daarna eten.’
‘Wat ontzettend lief,’ zei ze. ‘Dus je vindt het niet erg als we Manny Borque inhuren?’
Opnieuw merkte ik dat ik nog voor ik goed en wel wist aan wiens kant ik stond aan het kortste eind trok. Ik merkte dat mijn mond droog werd, dit kwam ongetwijfeld omdat mijn mond openhing en mijn hersens worstelden om wijs te worden uit wat er net was gebeurd, en vervolgens iets slims moesten bedenken om weer op het droge te klauteren.
Maar het was al veel te laat. ‘Ik bel Vince wel terug,’ zei ze, en ze boog zich naar voren om me een kus op de wang te geven. ‘O, dit is zo opwindend. Dank je wel, Dexter.’
Nou ja, in het huwelijk draait het tenslotte om compromissen, nietwaar?
7
Het spreekt vanzelf dat Manny Borque in South Beach woonde. Hij bevond zich op de bovenste verdieping van een van die nieuwe torenflats die rondom Miami als paddenstoelen na een zware regenval uit de grond schieten. Dit gebouw stond op wat ooit een verlaten strand was geweest waar Harry Debs en mij vroeger mee naartoe nam om op zaterdagochtend het strand af te struinen. Dan vonden we oude reddingsboeien, mysterieuze stukken hout van een onfortuinlijke boot, kreeftenfuiksteunen, stukken visnet, en op een opwindende ochtend zagen we een keer een buitengewoon dood mensenlijk op de golven rollen. Het waren dierbare jongensherinneringen en ik was er erg op tegen dat iemand daar die glanzende, onbenullige toren had gebouwd.
De volgende ochtend vertrokken Vince en ik om tien uur samen van ons werk en reden naar het afschrikwekkende nieuwe gebouw dat in de plaats was gekomen van het vreugdevolle tafereel uit mijn jeugd. Ik stond zwijgend in de lift naar de bovenste verdieping terwijl ik zag hoe Vince zenuwachtig met zijn ogen stond te knipperen. Waarom hij zo nerveus was bij het vooruitzicht iemand onder ogen te komen die de kost verdiende met het verbouwen van levers, wist ik niet, maar het was duidelijk zo. Een druppel zweet rolde langs zijn wang en hij slikte krampachtig, twee keer.
‘Hij is een cateraar, Vince,’ zei ik tegen hem. ‘Hij is niet gevaarlijk. Hij kan niet eens je bibliotheekkaart intrekken.’
Vince keek me aan en slikte nog een keer. ‘Hij kan heel driftig zijn,’ zei hij. ‘Hij kan heel veeleisend zijn.’
‘Nou dan,’ zei ik stralend opgewekt, ‘laten we dan iemand zoeken die meer voor rede vatbaar is.’
Hij stak zijn kaak uit als iemand die een vuurpeloton tegemoet trad en schudde zijn hoofd. ‘Nee,’ zei hij dapper, ‘nu gaan we ermee door ook.’ En precies op dat moment gleed de liftdeur open. Hij rechtte zijn schouders, knikte en zei: ‘Kom mee.’
We liepen naar het einde van de gang en Vince bleef voor de laatste deur staan. Hij haalde diep adem, stak zijn vuist omhoog en klopte na een lichte aarzeling op de deur. Na een lang ogenblik waarin er niets gebeurde, keek hij me aan en knipperde met zijn ogen, zijn hand nog steeds in de lucht. ‘Misschien,’ zei hij.
De deur ging open. ‘Hallo, Vic!’ kweelde het ding in de deuropening, en Vince stamelde met een hoogrode kleur: ‘Ik alleen hoi.’ Toen verplaatste hij zijn gewicht van de ene naar de andere voet en stotterde iets wat klonk als: ‘Uh, noue,’ en hij deed een halve stap naar achteren.
Het was een opmerkelijk en uitermate innemend optreden, en ik was niet de enige die ervan leek te genieten. Het mannetje dat open had gedaan, keek toe met een glimlach die suggereerde dat hij er altijd van genoot als hij getuige was van welk menselijk lijden ook, en hij liet Vince even kronkelen voor hij ten slotte zei: ‘Nou, kom erin!’
Manny Borque, als hij het werkelijk was en niet een merkwaardig hologram uit Star Wars, was in volle lengte, vanaf de zolen van zijn geborduurde zilverkleurige laarzen met hoge hakken tot aan de kruin van zijn geverfde sinaasappelhoofd toe, een meter tweeënzestig. Hij had kortgeknipt haar, op een zwarte pony na, die als een zwaluwstaart op zijn voorhoofd uiteenviel en over een paar reusachtige, op bergkristal steunende brillenglazen hing. Hij droeg een lange, felrode dashiki, en verder kennelijk niets, die om hem heen wervelde toen hij van de deur naar achteren stapte en ons naar binnen gebaarde, waarna hij met snelle korte pasjes naar een immens raam liep dat een weids uitzicht bood over het water.
‘Kom hier, dan babbelen we wat,’ zei hij, terwijl hij een piëdestal ontweek waarop een enorm object stond dat eruitzag als een formidabele bal dierenkots die in plastic was gedoopt en waarop met een spuitbus fluorescerende verf graffiti was gespoten. Hij ging ons voor naar een glazen tafel bij het raam, waaromheen vier dingen stonden die waarschijnlijk voor stoelen moesten doorgaan, maar die je gemakkelijk kon aanzien voor bronskleurige, op stelten gelaste kameelzadels. ‘Ga zitten,’ zei hij met een breed handgebaar, en ik nam het stoelgeval dat het dichtst bij het raam stond. Vince aarzelde even en ging toen naast me zitten, terwijl Manny op de stoel recht tegenover hem hupte. ‘Goed,’ zei hij. ‘Hoe is het met je, Vic? Willen jullie koffie?’ Zonder op antwoord te wachten draaide hij zwierig zijn hoofd naar links en riep: ‘Eduardo!’
Naast me ademde Vince schor in, maar voordat hij er iets mee kon doen, draaide Manny zich weer terug en keek mij aan. ‘En jíj bent vast de blozende bruidegom!’ zei hij.
‘Dexter Morgan,’ zei ik. ‘Ik ben niet zo goed in blozen.’
‘O, nou ja, volgens mij doet Vic dat genoeg voor jullie tweeën,’ zei hij. En je zult het niet geloven, maar Vince werd prompt zo scharlakenrood als zijn huidskleur dat toeliet. Aangezien ik nog altijd meer dan een beetje ontstemd was over het feit dat ik het voorwerp van deze beproeving was, besloot ik hem niet te hulp te schieten door Manny gevat van repliek te dienen, ik verbeterde hem zelfs niet op het feit dat Vince feitelijk ‘Vince’ heette en niet ‘Vic’. Ik was er zeker van dat hij zijn naam verdomd goed wist en Vince alleen maar plaagde. En dat vond ik prima: van mij mocht Vince zich in allerlei bochten wringen, net goed nadat hij achter m’n rug om naar Rita was gegaan en me hierin had gesleurd.
Eduardo kwam haastig binnen met een vintage Fiestaware-koffieservies in verschillende felle kleuren, dat op een doorzichtig plastic dienblad balanceerde. Hij was een gedrongen jonge man, ongeveer twee keer zo groot als Manny, en ook hij leek het de kleine trol maar al te graag naar de zin te willen maken. Hij zette een gele kop voor Manny neer en wilde de blauwe voor Vince’ neus zetten, toen Manny een vinger op zijn arm legde en hem tegenhield.