Выбрать главу

Doakes keek haar een lang ogenblik aan. Toen draaide hij zich onbeholpen om, staarde naar mij en stommelde het vertrek uit, zijn vreemde, afgemeten voetstappen echoden door de gang tot ze verdwenen waren.

Over het algemeen houden smerissen er niet van om te laten merken dat ze ooit onder de indruk of geïntimideerd zijn, dus het duurde even voordat iemand het riskeerde ongewild emotie te tonen en weer ging ademen. Het sprak vanzelf dat Deborah uiteindelijk de onnatuurlijke stilte doorbrak. ‘Oké,’ zei ze en plotseling schraapte iedereen zijn keel en schoof in zijn stoel heen en weer.

‘Oké,’ herhaalde ze, ‘dus we zullen op de plaats delict geen hoofden aantreffen.’

‘Hoofden blijven niet drijven,’ hield Camilla Figg smalend vol, en we waren weer terug op het punt vóór de plotselinge semiverschijning van brigadier Doakes. En ze zoemden nog eens een minuut of tien door, onvermoeibaar de misdaad bestrijdend door ruzie te maken over wie het papierwerk moest doen, toen we opnieuw ruw werden onderbroken doordat de deur naast me openzwaaide.

‘Sorry dat ik stoor,’ zei hoofdinspecteur Matthews. ‘Ik heb… eh… werkelijk geweldig nieuws, denk ik.’ Hij keek met gefronst voorhoofd de ruimte rond, waarvan zelfs ik hem kon vertellen dat zo’n gezicht niet bij geweldig nieuws paste. ‘Ahem, brigadier Doakes is weer bij ons terug en hij, eh… Het is belangrijk dat jullie je realiseren dat hij zwaar, eh, beschadigd is. Hij heeft nog maar een paar jaar te gaan voor hij voor een volledig pensioen in aanmerking komt, dus de advocaten, ah… we dachten, gezien de omstandigheden, hm…’ Zijn stem stierf weg en hij keek de kamer rond. ‘Heeft iemand jullie dat al verteld?’

‘Brigadier Doakes was net hier,’ zei Deborah.

‘O,’ zei Matthews. ‘Nou, dan…’ Hij haalde zijn schouders op. ‘Dat is mooi. Goed dan. Ga dan maar door met de vergadering. Iets te melden?’

‘Nog geen echte vooruitgang, hoofdinspecteur,’ zei Deborah.

‘Nou ja, ik weet zeker dat jullie deze zaak rond hebben voordat de pers… Ik bedoel, op tijd.’

‘Ja, sir,’ zei ze.

‘Goed dan,’ zei hij nogmaals. En hij keek nog eenmaal het vertrek rond, rechtte zijn schouders en verliet de kamer.

‘Hoofden blijven niet drijven,’ zei iemand anders en een snuivend gelach klonk op.

‘Jezus,’ zei Deborah. ‘Kunnen we ons hoofd erbij houden, alsjeblieft? We hebben hier twee lijken.’

En er komen er meer, dacht ik, en de Zwarte Ruiter sidderde licht, alsof hij dapper probeerde te zijn en niet weg te vluchten, maar dat was alles, en ik dacht er niet meer over na.

9

Ik droom niet. Ik bedoel, er zullen op een bepaald moment in mijn slaap heus wel beelden en onzinfragmenten door mijn onderbewuste paraderen. Tenslotte vertellen ze me dat iedereen die heeft. Maar als ik al droom, onthoud ik ze nooit, en dat komt bij niemand voor, zeggen ze. Dus neem ik aan dat ik niet droom.

Daardoor was het min of meer een schok toen ik ontdekte dat ik die avond laat, opgekruld in Rita’s armen, iets schreeuwde wat ik niet goed kon horen; slechts de echo van mijn eigen verwrongen stem kwam uit de katoenen duisternis naar me terug, en ik voelde Rita’s koele hand op mijn voorhoofd terwijl haar stem murmelde: ‘Het is goed, liefje, ik ga niet bij je weg.’

‘Dank je wel,’ zei ik met krakende stem. Ik schraapte mijn keel en ging rechtop zitten.

‘Je had een nachtmerrie,’ zei ze.

‘O ja? Was dat het?’ Ik herinnerde me nog steeds niets, behalve mijn kreet en dat een vaag gevoel van gevaar mij, en mij alleen, besloop.

‘Ik weet het niet,’ zei Rita. ‘Je schreeuwde: “Kom terug! Laat me niet alleen.’ ” Ze schraapte haar keel. Dexter… ik weet dat je wat gestrest bent over onze trouwerij…’

‘Helemaal niet,’ zei ik.

‘Maar ik wil dat je het weet. Ik ga nooit bij je weg.’ Ze reikte weer naar mijn hand. ‘Wat mij betreft is dit voor altijd, grote kerel. Ik blijf bij je.’ Ze schoof naar me toe en legde haar hoofd op mijn schouder. ‘Maak je geen zorgen. Ik ga nooit bij je weg, Dexter.’

Ook al had ik geen ervaring met dromen, ik was er behoorlijk zeker van dat mijn onderbewuste zich niet vreselijk zorgen maakte over de vraag of Rita me zou verlaten. Ik bedoel, het was niet bij me opgekomen dat ze dat zou doen, wat van mijn kant niet zozeer een teken van vertrouwen was. Ik had er gewoon niet over nagedacht. Zeg nou zelf, ik had werkelijk geen idee waarom ze sowieso bij me bleef, dus dat ze wel eens bij me weg zou kunnen gaan was net zo raadselachtig.

Nee, dit was mijn onderbewuste. Het was alsof het ’t uitschreeuwde van pijn omdat ik in de steek gelaten dreigde te worden. Ik wist precies wat ik bang was te verliezen: de Zwarte Ruiter. Mijn boezemmaatje, mijn constante metgezel op mijn reis door het leed en de snijdende pleziertjes des levens. Dat was de angst achter de droom: datgene verliezen wat zo heel erg deel van me uitmaakte, me feitelijk had gevormd, mijn hele leven lang.

Toen hij op de plaats delict bij de universiteit dekking zocht, was ik overduidelijk zwaar geschokt, meer dan ik op dat moment besefte. De plotselinge en heel angstaanjagende verschijning van vijfenzestig procent van brigadier Doakes had het gevoel van gevaar opgeleverd, en de rest lag voor de hand. Mijn onderbewuste had ingegrepen en daar een droom over veroorzaakt. Volmaakt duidelijk, Psych 101, een geval uit het boekje, niets om je zorgen over te maken.

Dus waarom maakte ik me dan nog steeds zorgen?

Omdat de Ruiter nooit eerder was weggedoken, en ik wist nog steeds niet waarom hij dat nu wel had gedaan. Had Rita dan gelijk, was ik gestrest vanwege de trouwerij? Of had het werkelijk te maken met de twee onthoofde lijken naast het meer bij de universiteit, waardoor de Duisternis uit me was verjaagd?

Ik wist het niet, en aangezien het erop leek dat Rita’s ideeën over hoe ze me moest troosten opdringeriger werden, zag het er niet naar uit dat ik daar op korte termijn achter zou komen.

‘Kom hier, schatje,’ fluisterde Rita.

Wat denk je nou, in een twijfelaar is daar toch zeker geen ontkomen aan, of wel soms?

De volgende ochtend merkte ik dat Deborah vastbesloten was om bij de universiteit de verdwenen hoofden van de twee lijken te vinden. Op een of andere manier was naar de pers uitgelekt dat het bureau geïnteresseerd was in een paar weggewandelde schedels. Dit was Miami en ik had werkelijk gedacht dat een verdwenen hoofd nog minder media-aandacht zou krijgen dan een verkeersopstopping op de I-95, maar door het feit dat het er twee waren en dat ze kennelijk aan jonge vrouwen toebehoorden, ontstond er een sensatie. Hoofdinspecteur Matthews was een man die wist wat het waard was om aandacht van de pers te krijgen, maar zelfs hij was niet blij met het korzelig hysterische randje dat zich aan dit verhaal had vastgekleefd.

En dus werden we allemaal van bovenaf onder druk gezet, de hoofdinspecteur deed dat met Deborah, die geen moment aarzelde om dat aan de rest van ons door te geven. Vince Masuoka raakte ervan overtuigd dat hij Deborah de oplossing van de hele kwestie aan de hand kon doen door uit te zoeken welke bizarre religieuze sekte hierachter zat. Met als resultaat dat hij die ochtend zijn hoofd bij mij om de deur stak, me zonder enige waarschuwing vooraf zijn mooiste nepglimlach schonk en resoluut en beslist zei: ‘Candomblé.’

‘Foei,’ zei ik. ‘Dit is geen moment voor zulke taal.’

‘Ha,’ zei hij met zijn verschrikkelijke gekunstelde lach. ‘Maar dat is het wel, ik weet het zeker. Candomblé is net als Santeria, maar dan Braziliaans.’

‘Vince, ik heb geen reden om daaraan te twijfelen. Mijn vraag is alleen: waar heb je het in godsnaam over?’

Hij huppelde min of meer twee stappen mijn kamer in, alsof zijn lichaam zich wilde lanceren en het hem moeite kostte om dat de kop in te drukken. ‘In hun rituelen hebben ze iets met dierenkoppen,’ zei hij. ‘Het staat op internet.’