‘Welke colleges volgen ze samen?’ vroeg Deborah.
Het meisje haalde opnieuw haar schouders op en schudde haar hoofd. ‘Dat moet u bij het hoofd van de administratie vragen,’ zei ze.
Het was geen verschrikkelijk lange wandeling naar het hoofd van de administratie, zeker niet met de pas die Deborah erin zette. Ik wist haar bij te houden en nog zoveel adem over te houden dat ik haar een paar rake vragen kon stellen. ‘Wat doet het ertoe welke colleges ze samen volgden?’
Deborah maakte een ongeduldig handgebaar. ‘Als dat meisje gelijk heeft, dat Jessie en haar kamergenoot…’
‘Ariel Goldman,’ zei ik.
‘Juist. Als zij seks ruilen voor goeie cijfers, dan wil ik met hun docenten praten.’
Zo op het oog was dat logisch. Seks is een van de meest voorkomende motieven voor moord, wat niet leek te stroken met het feit dat die naar verluidt vaak met liefde wordt geassocieerd. Maar één klein dingetje was niet zo logisch. ‘Waarom zou een professor ze op die manier braden en hun hoofd er afhakken? Waarom ze niet gewoon wurgen en de lijken in een afvalcontainer gooien?’
Deborah schudde haar hoofd. ‘Het is niet belangrijk hoe hij het heeft gedaan. Wat ertoe doet is óf hij het heeft gedaan.’
‘Oké,’ zei ik. ‘En hoe zeker weten we dat deze twee de slachtoffers zijn?’
‘Wel zo zeker om met hun docenten te gaan praten,’ zei ze. ‘Het is een begin.’
We kwamen bij het kantoor van het hoofd administratie aan en toen Debs haar badge liet zien, werden we meteen binnengelaten. Maar er verstreek een goed halfuur, waarin Deborah mopperend ijsbeerde en ik met de assistente door de schoolgegevens liep. Jessica en Ariel volgden inderdaad een aantal colleges samen, en ik printte de namen, kamernummers en huisadressen van de docenten uit. Deborah keek naar de lijst en knikte. ‘Die twee kerels, Bukovich en Halpern, zijn nu in huis,’ zei ze. ‘We kunnen met hen beginnen.’
Opnieuw stapten Deborah en ik in de zwoele dag naar buiten voor een wandeling over de campus.
‘Leuk om weer op de campus te zijn, hè?’ zei ik, in mijn immer armzalige poging een prettig gesprek gaande te houden.
Deborah snoof. ‘Het is pas leuk als we de lijken definitief kunnen identificeren en we daarmee misschien wat dichterbij komen om de vent die dit heeft gedaan in de kraag te vatten.’
Ik dacht niet dat identificatie van de lijken ons werkelijk dichter bij een identificatie van de moordenaar zou brengen, maar ik had me wel eens eerder vergist. Hoe dan ook wordt politiewerk geregeerd door routine en gewoonte, en een van de trotse tradities van ons vak was dat het niet verkeerd was om de naam te weten van iemand die dood was. Dus ik bewoog me bereidwillig naast Deborah voort naar het kantoorgebouw waar ons de twee professoren wachtten.
Professor Halperns kamer was op de begane grond, vlak bij de hoofdingang, en nog voordat de buitendeur was dicht gezwaaid, klopte Debs al op zijn deur. Er kwam geen reactie. Deborah probeerde de klink. De deur was op slot, dus bonsde ze opnieuw op de deur, weer zonder resultaat.
Een man kwam de hal in lopen en bleef bij de kamer ernaast staan terwijl hij ons met een opgetrokken wenkbrauw aankeek. ‘Op zoek naar Jerry Halpern?’ vroeg hij. ‘Hij is er vandaag niet, geloof ik.’
‘Weet u waar hij wel is?’ vroeg Deborah.
Hij schonk ons een geringschattend glimlachje. ‘Aangezien hij niet hier is, stel ik me zo voor dat hij thuis is, in zijn appartement. Waarom vraagt u dat?’
Debs haalde haar badge tevoorschijn en liet hem die zien. Hij leek niet onder de indruk. ‘Ik begrijp het,’ zei hij. ‘Heeft het iets te maken met de twee lijken aan de overkant van de campus?’
‘Hebt u reden om aan te nemen dat dat zo is?’ vroeg Deborah.
‘N-n-n-ee,’ zei hij, ‘niet echt.’
Deborah keek hem aan en wachtte, maar hij zei niets meer. ‘Mag ik vragen hoe u heet, meneer?’ vroeg ze ten slotte.
‘Ik ben dr. Wilkins,’ zei hij, terwijl hij naar de deur vóór hem knikte. ‘Dit is mijn kamer.’
‘Dr. Wilkins,’ zei Deborah. ‘Kunt u me alstublieft vertellen wat u met uw opmerking over professor Halpern bedoelde?’
Wilkins tuitte zijn lippen. ‘Nou,’ zei hij aarzelend, ‘Jerry is een beste kerel, hoor, maar als dit een moordonderzoek is…’ Hij liet het even in de lucht hangen. En Deborah ook. ‘Nou ja,’ zei hij ten slotte, ‘volgens mij heb ik afgelopen woensdag wat gedoe in zijn kamer gehoord.’ Hij schudde zijn hoofd. ‘Dit zijn bepaald geen dikke muren.’
‘Wat voor soort gedoe?’ vroeg Deborah.
‘Geschreeuw,’ zei hij. ‘Misschien ook een handgemeen? Hoe dan ook, ik gluurde uit mijn deuropening en zag een student, een jonge vrouw, uit Halperns kamer wankelen en wegrennen. Ze was, ah… haar shirt was gescheurd.’
‘Hebt u de jonge vrouw toevallig herkend?’ vroeg Deborah.
‘Ja,’ zei Wilkins. ‘Vorig jaar heeft ze bij mij colleges gevolgd. Ze heet Ariel Goldman. Een mooie meid, maar niet bepaald een studiehoofd.’
Deborah keek me aan en ik knikte bemoedigend. ‘Denkt u dat Halpern zich aan Ariel Goldman wilde vergrijpen?’ vroeg Deborah.
Wilkins hield zijn hoofd een beetje schuin en stak een hand op. ‘Dat zou ik niet durven beweren. Maar het leek er wel op.’
Deborah keek Wilkins aan, maar hij had er niets meer aan toe te voegen, dus ze knikte en zei: ‘Dank u wel, dr. Wilkins. U hebt ons erg geholpen.’
‘Ik hoopt ’t,’ zei hij en hij draaide zich om, maakte zijn deur open en liep zijn kamer in. Debs keek de uitdraai al door die we van het hoofd administratie hadden gekregen.
‘Halpern woont maar zo’n anderhalve kilometer hiervandaan,’ zei ze en ze liep naar de deuren. Opnieuw moest ik me haasten om haar in te halen.
‘Welke theorie gooien we overboord?’ vroeg ik haar. ‘Dat Ariel Halpern probeerde te verleiden? Of dat hij haar wilde verkrachten?’
‘We gooien helemaal niets overboord,’ zei ze. ‘Niet voordat we met Halpern hebben gesproken.’
12
Dr. Jerry Halpern had op minder dan drie kilometer van de campus een appartement in een gebouw van twee woonlagen, dat veertig jaar geleden waarschijnlijk heel aardig was geweest. Hij deed onmiddellijk open toen Deborah aanklopte, en knipperde met zijn ogen tegen het zonlicht op zijn gezicht. Hij was halverwege de dertig en dun, maar hij zag er niet fit uit en had zich in geen dagen geschoren. ‘Ja?’ zei hij op klaaglijke toon die precies bij een tachtigjarige wetenschapper zou passen. Hij schraapte zijn keel en probeerde het opnieuw. ‘Wat wilt u?’
Deborah stak haar badge omhoog en zei: ‘Mogen we alstublieft binnenkomen?’
Halpern staarde naar de badge en leek iets in te zakken. ‘Ik heb niet… wat, wat… waarom binnenkomen?’ zei hij.
‘We willen u graag een paar vragen stellen,’ zei Deborah. ‘Over Ariel Goldman.’
Halpern viel flauw.
Ik maak niet vaak mee dat mijn zus verbaasd kijkt, daarvoor heeft ze zichzelf te veel in de hand. Dus het was absoluut de moeite waard om te zien dat haar mond open zakte toen Halpern op de vloer terechtkwam. Ik plakte een gepaste uitdrukking op mijn gezicht, bukte en voelde zijn pols.
‘Zijn hart doet het nog,’ zei ik.
‘Laten we hem maar naar binnen brengen,’ zei Deborah en ik sleepte hem het appartement in.
Het appartement was waarschijnlijk niet zo klein als het leek, maar de muren hingen vol uitpuilende boekenplanken, op een werktafel lagen hoge stapels papieren en nog meer boeken. In de kleine ruimte die overbleef stonden een haveloze, uitgewoond ogende tweezitsbank en een dik gestoffeerde stoel met een lamp erachter. Ik wist Halpern op te tillen en op de bank te werken, die alarmerend onder hem kraakte en inzakte.