Выбрать главу

“Oorlog?” vroeg Mikah met opengesperde neusvleugels en het oude vuur weer in zijn ogen. “Zei je oorlog?”

“Dat is het woord,” antwoordde Jason die voldaan aan zijn glas nipte, dronken van zijn eigen visioen en half zat van zijn eigen brouwsel, zodat hij de waarschuwende tekenen niet opmerkte. “Zoals iemand eens heeft gezegd, waar gehakt wordt vallen spaanders. Als deze wereld aan zijn lot wordt overgelaten zal hij eeuwig langs zijn baan blijvenkruipen terwijl negenennegentig procent van de bevolking is gedoemd tot ziekte, armoede, vuiligheid, ellende, slavernij en de hele rest. Ik zal een oorlog ontketenen, een keurige, schone wetenschappelijke oorlog die de concurrentie zal uitroeien. Als dat allemaal voorbij is, zal deze planeet een heel, heel wat beter plaats zijn voor iedereen. De Hertug zal de andere groepen hebben opgeruimd en hij zal dan dictator zijn. Het werk dat ik doe grijpt nu al te hoog voor de oude sciuloj; ik heb al slaven in dienst genomen en ik ben jongere werktuigkundigen van de familie aan het opleiden. Als ik daarmee klaar ben zullen alle wetenschappen zich hebben vermengd en zal de industriële revolutie hier goed op gang zijn. De weg terug is afgesneden omdat de oude manieren dood zijn. Machines, kapitaal, ondernemers, vrije tijd, kunst…”

“Jij bent een monster!” kraste Mikah tussen zijn tanden. “Jij wilt zelfs een oorlog ontketenen en duizenden onschuldigen ter dood veroordelen om je eigen ego te bevredigen. Ik zal je tegenhouden, ook al kost het me mijn leven.”

“Watizzer…?” zei Jason en hij hief zijn hoofd op. Hij was in slaap gesukkeld, doodop van het werk en gesust door zijn eigen visioen.

Maar Mikah gaf geen antwoord. Hij zat met zijn rug naar hem toe, nog steeds over het destilleerapparaat gebogen. Zijn gezicht was vuurrood en zijn tanden waren zo stijf in zijn onderlip gedrukt dat er een dun straaltje bloed langs zijn kin liep. Eindelijk had hij geleerd dat je op bepaalde momenten beter je mond kunt houden, hoewel hij bijna overleed aan de inspanning van het zwijgen.

Op de binnenplaats van het Perssonoj fort stond een grote stenen bak die volgehouden werd met zoet water dat uit schuiten werd overgepompt. Hier ontmoetten de slaven elkaar als ze water kwamen halen, en hier werd geroddeld — en geïntrigeerd. Mikah wachtte op zijn beurt bij de kraan om zijn emmer te vullen, maar hij bekeek tegelijk de gezichten van de andere slaven; hij zocht naar degene die een paar weken geleden tegen hem had gesproken en diehij toen had genegeerd. Eindelijk zag hij hem. Hij sleepte bossen brandhout aan van de kade en Mikah ging naar hem toe.

Ik zal helpen,” fluisterde Mikah in het voorbijgaan. De man lachte gemeen.

Eindelijk verstandig geworden. Alles wordt geregeld.”

Het was volop zomer. De dagen waren warm en vochtig en de lucht koelde pas wat af als het donker was. Jason was aan het uitproberen van zijn stoomlepelblijde toe, en toen werd hij gedwongen zijn stelregel dat hij alleen overdag werkte, te doorbreken. Op het laatste moment besloot hij ’s avonds de proef te doen, want overdag was de hitte niet te dragen als de oliestook-stoomketel op volle kracht draaide. Mikah was water aan het halen voor hun keukentank — dat had hij overdag vergeten — dus had Jason hem niet gesproken toen hij na het eten naar de werkplaats ging. Jasons helpers hadden de ketel heet en onder druk: de proeven begonnen. Door het gesis van ontsnappende stoom en al het andere lawaai van het apparaat merkte hij voor het eerst dat er iets niet in orde was toen er een soldaat naar binnen stormde; het bloed stroomde over zijn leren wambuis uit een wond in zijn schouder waar een kruisboogpijl in stak.

“Aanval — Trozelligoj!” hijgde hij.

Jason schreeuwde bevelen, maar in de algemene ren naar de deur werd er niet op hem gelet. Hij vloekte en bleef even achter om het vuur te temperen en een kraan open te draaien zodat de ketel niet zou ontploffen als hij weg was. Toen ging hij de anderen achterna door de deur, langs het rek waarop zijn experimentele wapens lagen, en zonder stil te staan greep hij een pas gefabriceerde morgenster, een akelig uitziend wapen dat bestond uit een dik handvat waarop een bronzen bol zat met machinaal vervaardigde stalen punten. Hij lag prettig in de hand en floot door de lucht als hij ermee zwaaide.

Hij rende door de donkere gangen naar het geschreeuw in de verte, dat van de binnenplaats scheen te komen. Toenhij langs de trap naar de bovenverdiepingen rende, hoorde hij vaag ergens boven iets kletteren en een gedempt geschreeuw. Toen hij uit de brede hoofdingang kwam die op de binnenplaats uitkwam, zag hij dat het gevecht op zijn eind liep en wel zonder zijn hulp zou worden gewonnen.

Booglampen beschenen het toneel met een hard licht. De sluisdeur die naar de haven leidde was gedeeltelijk open geramd door een schuit met een puntige boeg die daar nog steeds vastlag tussen de versplinterde deuren. De Trozelligoj die er niet in waren geslaagd de binnenplaats binnen te dringen, waren langs de muur aangevallen en ze hadden het grootste gedeelte van de wacht daar omgebracht. Maar voor ze de binnenplaats konden bereiken en via de muur versterkingen konden aanvoeren werden ze tegengehouden door de tegenaanval van de gealarmeerde verdedigers. Nu was een overwinning onmogelijk; ze trokken zich langzaam terug en dekten de aftocht. Er stierven nog steeds mannen, maar het gevecht was afgelopen. In het water dreven lijken, de meeste vol pijlen en de gewonden werden al weggesleept. Hier kon Jason niet veel doen en hij vroeg zich af wat er achter deze middernachtelijke strooptocht stak.

Op hetzelfde moment had hij een voorgevoel dat er nog meer moeilijkheden dreigden. Wat was er verkeerd? De aanval was afgeslagen, toch had hij het gevoel dat er iets niet in orde was, iets belangrijks. Toen herinnerde hij zich de geluiden die hij in het trappenhuis had gehoord — zware voetstappen en wapengekletter. En de schreeuw die plotseling afbrak alsof iemand het zwijgen was opgelegd. Toen hij de geluiden hoorde hadden ze weinig betekend; als hij er al aandacht aan had geschonken, had hij gedacht dat er nog meer soldaten aan het gevecht gingen deelnemen.

“Maar ik was de laatste die de deur uitging! Er kwam niemand van de trap af!” En terwijl hij die woorden uitsprak rende hij al naar de trap en holde hij met drie treden tegelijk naar boven.

Ergens boven zich hoorde hij een bons en het gekletter van metaal op steen. Jason stormde de hal in, struikelde bijnaover een lijk dat daar lag en besefte dat de geluiden van het gevecht uit zijn eigen kamers kwamen. Daarbinnen was het een gekkenhuis, een slachthuis; er was nog maar één lamp heel en in het vage licht daarvan strompelden soldaten over de gebroken overblijfselen van zijn meubilair en stierven ze. De kamers leken wel kleiner nu ze vol waren met vechtende mannen en Jason sprong over een hoopje lijken heen om zich bij de gedunde rijen van de Perssonoj te voegen.

“Ijale,” schreeuwde hij, “waar ben je?” en hij zwaaide de morgenster tegen de helm van een aanvallende soldaat. De man viel en sleurde nog iemand met zich mee en Jason sprong in het gat.

“Daar is hij!” riep een stem uit de achterhoede van de Trozelligoj en Jason werd bijna onder de voet gelopen toen de aanvallers hun aandacht op hem richtten. Er waren er zoveel dat ze elkaar in de weg liepen in hun wanhopige aanval. Ze probeerden hem buiten gevecht te stellen en probeerden zijn benen onder hem uit te maaien of een pijl in zijn arm te schieten. Er sneed een zwaard in zijn kuit voor hij het kon afweren en zijn arm deed pijn van de inspanning om de morgenster als een warrelend doodsweb voor zich rond te draaien. Hij zag alleen de wanhopige mannen die hem aanvielen en hij wist niet dat het nieuws van de aanval was doorgegeven en dat er meer verdedigers waren gearriveerd tot de soldaten voor hem achteruit werden gedrongen door een stormloop van Perssonoj.