Выбрать главу

Een soldaat die was overgesprongen of van het andere schip was gestoten viel op het gepantserde dek van de ’Zonder Vrees’. Onder het roepen van wilde strijdkreten klom de Hertug uit het raam van de stuurhut en hij viel de verdoofde man aan; hij gaf hem een zwaardhouw over zijn keel en schopte toen zijn lijk in het water. Uit de zijwieler klonk gegil, gebonk en het hoge sissen van ontsnappende stoom. De Hertug dook de veilige stuurhut weer in, juist voordat de eerste kruisboogpijlen omlaag suisden. De schroef draaide op volle kracht achteruit, maar de ’Zonder Vrees’ trilde alleen maar en bewoog niet. Jason mompelde iets en draaide het stuurwiel snel de andere kant op. Het schip slingerde, trok zich los en begon toen vlot achteruit te varen. Het water gorgelde en stroomde de kapotte zijwieler binnen, die onmiddellijk slagzij begon te maken en begon te zinken.

“Zag je hoe ik de schurk overmeesterde die ons durfde aan te vallen?” vroeg de Hertug enorm voldaan.

“Je hebt nog steeds een vervaarlijke slag over je,” zei Jason tegen hem. “Zag jij hoe ik dat gat in die schuit ramde? Ahhh! Daar gaat de ketel,” voegde hij eraan toe toen er uit het getroffen vijandelijke schip een enorme dreunende knal kwam, die werd gevolgd door een grote wolk van stoom en rook waarna het doormidden brak en snel zonk.

Tegen de tijd dat Jason het oorlogsschip weer naar zijn plaats had gebracht was de zijwieler verdwenen en waren de sluisdeuren weer dicht. “Vaar over de overlevenden heen,” beval de Hertug, maar Jason negeerde hem.

“Er staat water beneden,” zei een man die zijn hoofd door een luik stak. “Het loopt al over onze voeten.”

“Er zijn wat naden gebarsten na de dreun,” zei Jason. “Wat had je gedacht? Daarom heb ik de pompen geïnstalleerd en daarom hebben we tien extra slaven aan boord. Zet ze aan het werk.”

“Het is een dag van overwinning,” zei de Hertug die gelukkig naar het bloed op zijn zwaard keek. “Wat zullen de zwijnen een spijt hebben van de aanval op ons fort!”

“Ze zullen er nog meer spijt van hebben voor de dag voorbij is,” zei Jason. “We gaan nu over tot de laatste fase. Weet je zeker dat je mannen weten wat ze moeten doen?”

“Ik heb het ze zelf vele malen verteld en ik heb ze de bedrukte vellen papier met bevelen gegeven die jij hebt gemaakt. Alles is klaar voor het sein. Wanneer zal ik het geven?”

“Heel gauw. Jij blijft hier op de brug met je hand op de fluit terwijl ik nog een paar schoten afvuur.”

Jason ging weer naar de platte schuit en schoot nog een paar speciale brandbommen naar het dak om het vuur goed aan te houden. Toen liet hij een stuk of tien kartetsen vliegen — leren zakken met vuistgrote stenen die uiteenbarstten als ze werden afgevuurd — die alle brandweerlieden en soldaten opruimden die zo dom waren om zich bloot te geven. Toen werkte hij de muur weer langs met de zware stenen, waardoor die nog meer instortte, tot zijn snorrende projectielen de sluisdeuren bereikten. Hij had maar vier schoten nodig om de zware balken te versplinteren en van het hek een in elkaar gezakte ruïne te maken. De weg lag open. Jason zwaaide met zijn armen en sprong in de boot. De fluit gilde drie keer en de wachtende schepen van de Perssonoj begonnen de aanval.

Omdat er niemand was waarvan hij kon verwachten dat hij het karwei naar behoren zou uitvoeren, was Jason niet alleen opperbevelhebber van de aanvallers, maar ook laadmeester, stukscommandant, scheepskapitein en wat al niet, en hij kreeg moeie benen van het heen en weer rennen. Het kostte hem heel wat moeite naar de brug van de Zonder Vrees’ te klimmen. Als de aanvallers eenmaal in de vesting waren kon hij wat uitrusten en kon hij hen het karwei op hun doelmatige bloeddorstige wijze laten afmaken. Hij had zijn deel gedaan: hij had de verdediging verzwakt en een flink aantal doden veroorzaakt; nu zouden de manschappen samen het man-tegen-man gevecht voeren waardoor de weg naar de volledige overwinning open zou komen te liggen. De kleinere schepen die werden geroeid en gezeild waren al halverwege de afstand naar de kapotte muren voor de ’Zonder Vrees’ op gang kwam, maar het stoomschip haalde hen al gauw in. De aanvallers openden hun slagorde en het aanstormende schip schoot ertussendoor, recht op de vervallen overblijfselen van de sluisdeuren af. De gepantserde boeg ramde ertegenaan, scheurde ze krakend uit hun scharnieren en voer de binnenvijver op. Zelfs met volle kracht achteruit, hadden ze nog vaart toen ze tegen de kade bonsden en met een schok kwamen ze tot stilstand met de scherpe boeg diep in de palen geramd. Achter hen aan kwamen de brullende Perssonoj en van voren kwamen de verdedigende Trozelligoj; in enkele seconden waren ze in een dodelijk gevecht gewikkeld. De dappere lijfwacht van de Hertug bevond zich in de eerste golf en ze wachtten op hun leider om hem te beschermen toen hij ten aanval stormde.

Jason pakte een fles van zijn huisbrouwsel dat hij voor noodgevallen had meegenomen uit de beklede bergplaats en hij nam een opwekkende slok. Hij goot een tweede hoeveelheid in een beker om daar langzaam van te genieten en hij bekeek het gevecht vanuit zijn gunstige positie op de brug.

De uitslag stond al vast bij het begin, toen de strijdmachten handgemeen werden. De verdedigers waren gebeukt, verbrand en ver in de minderheid en hun moreel had een flinke deuk opgelopen. Toen de Perssonoj aanvielen over de kapotte muren en door de open sluisdeuren, konden ze zich alleen nog maar terugtrekken. De binnenplaats werd schoongeveegd en het gevecht verplaatste zich naar de diepten van het fort. Het werd tijd dat Jason zijn volgende steentje bijdroeg.

Hij dronk zijn beker leeg, schoof een klein schild op zijn linkerarm en greep de morgenster die zijn nut al had bewezen. Hij was er zeker van dat Ijale ergens daarbinnen was, en hij moest haar vinden voor er onaangename ongelukken gebeurden. Hij voelde zich verantwoordelijk voor het meisje — als hij er niet was geweest zou ze nog steeds met haar slavenbende door de woestijn langs de kust lopen. Er viel niet onderuit te komen, hij had haar in deze moeilijkheden gebracht en hij moest haar er weer veilig uit zien te halen. Hij holde de wal op.

Het vuur in het vochtige rieten dak scheen te zijn gedoofd zonder enige verdere schade aan het stenen gebouw aan te richten, maar het rookte nog wel en de gangen stonken verschrikkelijk. In de ingangshal waarde de dood rond — lijken en bloed en een paar gewonden. Jason schopte een deur open en ging dieper het fort in. In de grote eetzaal werd nog een laatste gevecht geleverd door de paar verdedigers, maar hij liep erlangs naar de keukens. Hier waren alleen maar slaven die onder de tafels waren weggekropen en de chef-kok die hem aanviel met een hakmes.

Jason ontwapende hem met een tikje van de morgenster en hij bedreigde de man met een pijnlijke dood als hij hem niet vertelde waar Ijale was. De kok praatte bereidwillig terwijl hij zijn gewonde arm vasthield, maar hij wist niets. De slaven sloegen alleen maar angstige onzin uit; ze waren hopeloos. Jason liep verder.

Een verschrikkelijk gebrul en een aanhoudend gedreun trok hem naar het enige grote gevecht dat nog aan de gang was in een ruimte die kennelijk de hoofdzaal was. Het licht viel binnen door grote ramen en er hingen vlaggen en wimpels. Nu was het er een grote puinhoop waar de strijdende massa’s heen en weer renden en uitgleden in het bloed en struikelden over de lichamen van de doden en de gewonden. Een regen van pijlen van de kruisboogschutters aan het verste eind van de zaal dreef de vechtende mannen uiteen en dwong de aanvallers hun schilden op te heffen om zich te beschermen.

Dwars over de kamer stond een rij gewapende mannen met schilden en aan het eind van die rij stond een kleinere groep mannen die kleuriger kleding en meer juwelen droegen, ongetwijfeld de adellijke Trozelligoj familie zelf. Ze stonden op het eetplatform waar nu al het meubilair vanaf was en ze konden over de hoofden van de strijdende mannen onder hen heenzien. Een van hen zag Jason binnenkomen en hij wees naar hem met zijn zwaard terwijl hij snel met de anderen overlegde. Toen draaiden ze zich allemaal naar hem toe en de groep opende zich. Jason zag dat ze Ijale vasthielden; ze was wreed geketend en gebonden en een van hen hield zijn zwaard tegen haar borst. Ze wezen daarop en hun bedoeling was duidelijk genoeg: als je aanvalt, sterft ze. Ze hadden er geen idee van wat ze voor hem betekende, maar ze moesten vermoeden dat hij enige genegenheid voor haar bezat. Ze stonden op het punt te worden afgeslacht, dus was iedere wanhopige daad de moeite van het proberen waard.