Выбрать главу

‘En is de meute al gewaarschuwd?’

‘De meute?’

Van Opperdoes keek geamuseerd naar het verbaasde gezicht. ‘Zo noemden we aan de Warmoesstraat het hele circus dat nu opgestart moet worden. De Technische Recherche en zo…’

De lange agent knikte begrijpend en boog zich iets voorover. Hij liet zijn stem zakken tot een bijna geheimzinnig gefluister. ‘De Technische Recherche? Afdeling Forensische Opsporing bedoelt u waarschijnlijk. Zo heten ze tegenwoordig. En de fotograaf. En de schouwarts…’

Van Opperdoes kon zijn manier van doen wel waarderen. ‘Die bedoel ik, ja. Maar ik blijf ze gewoon de Technische Recherche noemen, als je daar geen bezwaar tegen hebt.’

‘Hoe zou ik dat kunnen? In ieder geval, de schouwarts is al meteen door de wachtcommandant gewaarschuwd. Alleen… afdeling Forensische Opsporing komt pas als de recherche belt, niet een simpele uniformdiender als ik, of de wachtcommandant. Dus die zult u zelf even moeten bellen.’

Van Opperdoes bromde. ‘Wat een onzin allemaal. Bel jij maar en zeg dat ik wil dat ze komen. En de rest van de meute ook.’

Terwijl de agent wegliep met de mobiele telefoon aan zijn oor, knielde de oude rechercheur naast het lichaam. Zijn ogen waren inmiddels aan het duister gewend, en het zwakke licht dat af en toe door de mistvlagen over het Stenen Hoofd dwarrelde was voldoende om het lichaam goed te bestuderen. Hij keek naar de wijd opengesperde staalblauwe ogen van de man. Ze staarden strak in het niets. Een plotselinge opwelling om beide oogleden dicht te drukken, onderdrukte hij. Hij kon zich een recente preek van Jacob nog voor de geest halen, over nieuwe onderzoeksmethoden, DNA en minieme sporen die hij zou verstoren door het lichaam aan te raken.

Van Opperdoes monsterde enige tijd met volle aandacht het gelaat van het slachtoffer. De bolle wangen van de man, zijn platte neus en slappe kin maakten op hem een norse, bijna onsympathieke indruk.

Het viel hem op dat de felrode bloedplekken op het witte overhemd zich concentreerden rond de hartstreek, met een kleine uitloop naar de hals. Hij zakte tot vlak boven de rode vlek. In het witte overhemd, midden in de vlek, kon hij drie beschadigingen ontdekken. Drie kogelgaten, nauwelijks meer zichtbaar door de hoeveelheid bloed die het beschadigde hart nog naar buiten had weten te pompen, voordat het definitief stopte met kloppen.

Het verbaasde hem dat het slachtoffer enkel een colbert droeg. Voor dit gure weer was de man naar zijn gevoel te licht gekleed. Van Opperdoes overwoog de redenen daarvoor. Mogelijk was de man te voet naar het einde van het Stenen Hoofd gekomen en stond zijn auto nog ergens in de nabije omgeving.

‘Ze komen eraan.’ De lange agent maakte een gebaar naar het begin van het Stenen Hoofd, om te benadrukken waar de hulptroepen vandaan zouden komen.

‘Mooi,’ bromde de oude rechercheur. ‘Mag ik jouw lamp even vasthouden?’

Van Opperdoes bescheen de grond in de omgeving van het lijk, vooral het gras in de richting van de ingang. Hij kon geen sleepsporen ontdekken. De oude rechercheur liet zijn blik nog eens over het slachtoffer glijden, nu bijgeschenen door de lamp. De handen en benen vertoonden geen afwijkingen.

Toen Van Opperdoes traag en zuchtend omhoogkwam vanuit zijn geknielde houding, kraakten al zijn ledematen. ‘Het zal wel niet… maar ik vraag het toch maar. Is er bekend wie de schoten gelost heeft? Of was het een anonieme melding?’

De lange agent wees weer in de richting van de Westerdoksdijk. ‘Hij zit in de auto.’

Van Opperdoes veerde verbaasd op. ‘De schutter?’

‘Was het maar waar. Nee, de man die ons heeft gebeld stond hier nog te wachten. Beetje vreemd figuur, trouwens. Ik heb hem maar even voor jullie vastgehouden. Hij zit in een van de surveillancewagens.’

Van Opperdoes fronste. ‘In welk opzicht is hij vreemd?’

‘Gewoon, zijn manier van doen. Maar zijn uitspraken leken me interessant. Hij vertelde me dat hij het slachtoffer kende en dat hij wist dat dit zou gaan gebeuren.’

Een verbaasde trek gleed over het gezicht van de oude rechercheur. ‘Deze moord? Had hij het daarover?’

De agent knikte. ‘Hij zei letterlijk: “Het zat in de pen.”’

‘Echt? Zei hij dat?’

‘Precies zo. “Het zat in de pen.”’

Van Opperdoes knikte. ‘Vreemde opmerking. Weinig gebruikt dezer dagen, en al zeker niet in combinatie met een moord.’

‘Dat vond ik ook al. Vandaar dat ik hem maar even hier heb gehouden,’ verklaarde de agent.

‘Een wijs besluit,’ bromde de oude rechercheur tevreden. ‘Laat hem maar overbrengen naar de Raampoort en vraag of ze hem daar even op de bank zetten. Gaan we hem straks even uitgebreid verhoren.’

Een windvlaag verjoeg nu ook de laatste mist rond het Stenen Hoofd. Als bij toverslag had de oude rechercheur een onbelemmerd uitzicht over een groot deel van het IJ en de Westerdoksdijk. Links zag hij de indrukwekkende gebouwen op de Silodam. Ondanks het late uur brandde er nog licht in veel woningen. Er stonden wat mensen voor de ramen, die de bedrijvigheid van de politie op het Stenen Hoofd nu in alle omvang konden waarnemen.

Van Opperdoes zag ze nieuwsgierig wijzen. De mist had natuurlijk veel verhuld; mogelijk hadden ze wel sirenes gehoord, maar zag men nu pas wat er daadwerkelijk aan de hand was. Ook zag hij bewoners die schijnbaar geen interesse hadden in hun uitzicht, maar gewoon doorgingen met waar ze mee bezig waren: televisiekijken of rommelen in de keuken.

Van Opperdoes dacht na over de moord. De mist was vrij snel en onverwacht neergedaald op het moment dat hij over de Brouwersgracht wandelde. Zou de moordenaar van diezelfde mist gebruik hebben gemaakt om de moord te plegen en vervolgens ongezien te vluchten?

Een auto kwam aanrazen over de Westerdoksdijk en stopte binnen het afzetlint. Van Opperdoes zag het zwaailicht op het dashboard staan en herkende het bekende silhouet van zijn collega Jacob, die uit de auto sprong en snel zijn kant op kwam lopen, onderwijl pratend met een van de agenten.

Van Opperdoes bromde tevreden. Het deed hem goed zijn collega hier zo snel te zien.

Jacob gebaarde naar de Westerdoksdijk en de gebouwen op de Silodam, waarna de agent terugliep naar zijn collega’s bij de afzetting.

Van Opperdoes stond naast het stoffelijk overschot en verwelkomde zijn collega.

‘Je bent snel.’

‘Ik was nog in de buurt.’

Van Opperdoes bekeek zijn jonge collega met kleine pretlichtjes in zijn ogen. ‘Waar in de buurt?’

Jacob ontweek zijn blik. ‘Gewoon, ik was nog in de buurt van het bureau.’

‘Mijn beste Jacob… onze avonddienst was al even afgelopen. Jij bent op tijd weggegaan… maar ik zie aan je ogen dat je nog niet thuis bent geweest.’

Jacob zuchtte. ‘Ik kan voor een doorgewinterde rechercheur als jij ook niets verborgen houden. Nee, ik was niet thuis.’

‘En jij… beste Jacob… bent er ook de man niet naar om naar een vriendin te gaan, zoals helaas zoveel mannen doen. Hebben ze jou misschien gebeld terwijl je in jouw favoriete snackbar stond, om een door jou zo geliefd patatje oorlog te eten?’

Jacob hief zijn handen ten hemel. ‘Hoe wéét je dat?’

Van Opperdoes prikte met zijn vinger op het shirt van Jacob. ‘Mayonaise,’ grijnsde hij.

Betrapt veegde Jacob met een zakdoek zijn shirt schoon. ‘Goed, je hebt me. Lekker makkelijk, hoor. Ik had gewoon trek. Maar ik kan van jou hetzelfde zeggen. Stond je om de hoek of zo, toen het gebeurde?’

Van Opperdoes haalde zijn schouders op. ‘Bijna letterlijk, ja. De vouwen werden uit mijn broek gereden door een politieauto die hiernaartoe onderweg was. Dus daar ben ik maar achteraan gelopen. En bingo: we hebben hier te maken met een echte onvervalste moord.’

Langzaam liet Jacob zijn blik over de dode man gaan. Zijn ogen bleven even op het gezicht rusten, zodat hij dat goed in zich op kon nemen. Daarna bekeek hij de schotwonden van dichtbij.

‘Dat kun je wel zeggen, een echte moord. Drie schoten in het hart. Iemand wilde geen risico nemen.’