Выбрать главу

Nadat de technisch rechercheurs de usb-stick minutieus hadden onderzocht op vingerafdrukken en dna-sporen, kreeg Jacob hem goed verpakt in zijn handen gedrukt. Het lichaam van Willem van Kampen werd overgebracht naar het mortuarium en toen Van Opperdoes en Jacob voor de deur van het grote gebouw stonden waar Forensische Opsporing was gevestigd, daalde een diepe stilte over hen neer.

Jacob keek op zijn horloge. ‘Ben je nog niet moe? We hebben de hele nacht doorgehaald.’

Van Opperdoes blikte schuin omhoog. ‘Ja, maar we moeten eigenlijk nog even door. Er zit nog iemand op ons te wachten. Kun jij nog?’

Jacob snoof. ‘Ik? Makkelijk, ik ben nog lang niet moe.’

Peter van Opperdoes knikte tevreden. Boven de immense kantoorgebouwen in Amsterdam-West verdween de nacht en werd de koude hemel al helderder en lichter. Hij trok de kraag van zijn dikke montycoat omhoog en sjokte naar de auto van Jacob, die eenzaam in de nog lege kantoorwijk geparkeerd stond.

Hoofdstuk 6

De zon was inmiddels opgekomen, maar kon het niet winnen van de dikke wolken en de bittere winterse kou. Het maakte de Jordaan klein en donker. In het aloude bureau Raampoort brandden alle lichten, waardoor het grote gebouw toch nog iets van warmte uitstraalde. Jacob parkeerde aan de overzijde van het bureau, in de gereserveerde parkeerplaatsen.

Voor de deur van het bureau trapte de wachtcommandant zijn sigaretje uit. ‘Zo, zo, jullie maken fijne uren, heren. Een normaal mens komt nu net z’n warme bedje uit.’

Peter van Opperdoes glimlachte. ‘Gelukkig zijn wij dienders niet normaal. Bij alle politiemensen zit toch wel een steekje los? Vooral bij ons in de binnenstad van Amsterdam, anders ga je hier niet werken.’

‘Dat was toch een eis bij het solliciteren, dat je gek moest zijn als je daar wilde werken?’ bromde de wachtcommandant, en hij huiverde in zijn overhemd. ‘Warmoesstraat en Jordaan, de twee idiootste plekken op deze aarde. Kom snel binnen. Ik heb warme koffie. En thee.’

Dat laatste zei hij met een quasiminachtende blik naar Jacob. Zijn blik liet niets te raden over: echte mannen dronken koffie, geen thee. Dienders leefden op koffie. Zo was het, en niet anders.

Maar Jacob had daar geen boodschap aan. Koffie vond hij maar niets. Hij had het in zijn jeugd een keer geproefd, maar het smaakte bitter en vies, en daarna had hij het nooit meer gedronken.

Van Opperdoes daarentegen knapte op van hete koffie en het moment van rust achter de balie van de Raampoort. Zijn gedachten dwaalden af naar het Stenen Hoofd en de twee dode mannen. Hoewel Willem van Kampen geen identiteitsbewijs bij zich had, was hij er absoluut zeker van dat hij het was. Maar wie was de andere dode? En wat hadden ze met elkaar te maken — als ze al iets met elkaar te maken hadden? Hij nam een voorzichtig slokje van zijn koffie.

Jacob staarde uit het raam, over de Singelgracht. ‘Waar moeten we beginnen?’ Het klonk meer als een verzuchting dan als een vraag.

Maar de oude rechercheur had hem wel gehoord. Hij kwam naast zijn jonge collega staan. ‘Wat is het eerste wat wij moeten weten?’

Jacob zag donkere wolken over de binnenstad jagen. ‘Weten wie je slachtoffer is. Als je het slachtoffer kent… ken je de dader.’

‘Juist,’ beaamde Van Opperdoes. ‘Ik ben er zeker van dat het lijk in de kofferbak Willem van Kampen is. Dat is één. Vervolgens moeten we weten wie het tweede slachtoffer op het Stenen Hoofd is, de man met de drie kogels in zijn hart.’

Jacob knikte. ‘Die ligt nu in het mortuarium. De technische recherche gaat hem straks onderzoeken, misschien vinden ze wel een rijbewijs in zijn kleding. Daar moeten we dus domweg op wachten. De vrouw die we gesproken hebben komt straks naar het bureau. Ook daar moeten we nog even op wachten.’

Van Opperdoes dronk peinzend het laatste slokje van zijn koffie. ‘Inderdaad. Maar er is iets anders waar we wel nu alvast mee kunnen beginnen…’

De wachtcommandant tikte hem op zijn schouder. ‘Zeker. Wat dacht je van die man in de cel?’

Van Opperdoes keek hem verrast aan. ‘Wat? Hebben wij iemand in de cel zitten? Een verdachte?’

De wachtcommandant haalde zijn schouders op. ‘Geen idee of het een verdachte is. Hij werd hier vannacht binnengebracht met de vraag of we hem even hier binnen wilden houden. Dus dat hebben we gedaan.’

Van Opperdoes kreunde zacht. ‘Ach natuurlijk… daar had ik zelf om gevraagd. Door alle drukte is hij er helemaal tussendoor geglipt. Zit hij hier nog? Heb je—’ Hij stokte plotseling. ‘Zei je nou dat hij in de cel zit? Het is een getuige! Geen verdachte!’

De wachtcommandant grijnsde. ‘Weet ik wel. Hij zag er alleen wel uit als een verdachte, en bovendien kende ik hem wel. Als die de straat op gaat, vind je hem pas over een week weer terug. En jullie wilden dat hij bleef, als getuige. Bovendien, hij vond alles best, zolang hij maar een matras kreeg en de deur niet op slot ging. Zo wisten wij in ieder geval zeker dat ie niet weg kon lopen.’ Hij gaf de oude rechercheur een paar velletjes papier, waar de personalia van de man op stonden. ‘Aloysius van Vliet, heet hij.’

Van Opperdoes liet zijn lege koffiebekertje met een elegante boog in de prullenbak verdwijnen. ‘Kom, Jacob. De plannen zijn gewijzigd. We hebben een getuige in de cel zitten. Iemand met een prachtige voornaam: Aloysius.’

Jacob opende de deur naar de cellengang. ‘Wat was jouw plan dan? Jij zei dat er iets was waar we wel mee konden beginnen.’

‘Jazeker, maar dat was voordat ik aan deze man in de cel werd herinnerd.’

Jacob glimlachte. ‘Ik ben alleen benieuwd of we aan hetzelfde dachten.’

De oude rechercheur keek Jacob vrolijk aan. ‘Aha, ik begrijp het. En waar dacht jij dan aan?’

‘Aan het volgende: het lijk van Willem van Kampen lag in een kofferbak. Maar wie is de eigenaar van die auto? Op welke naam staat de auto geregistreerd? Is de auto misschien gestolen? Dat leek me een interessant begin.’

Van Opperdoes keek hem tevreden aan. ‘We dachten inderdaad aan hetzelfde. Heel goed. Die auto is minstens zo belangrijk als de identiteit van de verdachten. Óf het is de auto van Willem van Kampen… óf de auto is een belangrijk spoor naar een mogelijke dader.’

Jacob draaide zich om, krabbelde het kenteken van de auto op een papiertje en gaf dat aan de wachtcommandant. ‘Wil jij dit alvast door het systeem halen? Gaan wij eerst even met die man praten.’

De koffie had Van Opperdoes weer helemaal opgewarmd en hij trok zijn zware montycoat uit.

‘Mogge, sloebers… jullie zijn vroeg, zeg,’ klonk het opgewekt vanuit de ingang van het bureau.

IJsselstein, de digitaal rechercheur, sloot de deur weer zorgvuldig achter zich.

Jacob liep op hem af. ‘Dat komt mooi uit, dat ik jou zie.’

IJsselstein probeerde snel naar het trapportaal te komen. ‘Ik ben er nog niet. Niet geestelijk, althans. Eerst koffie.’

‘We hadden een dubbele moord vannacht. Je moet iets voor ons uitzoeken.’

IJsselstein bleef staan terwijl een serieuze trek over zijn gezicht gleed. Hij was altijd in voor een geintje, maar als er daadwerkelijk een beroep op hem werd gedaan tijdens een zwaar onderzoek, was hij vol aandacht. ‘Zeg het maar.’

Jacob hield de usb-stick die in Willem van Kampens voering verborgen had gezeten omhoog. ‘Kun je hier wat mee?’

IJsselstein bekeek de stick zorgvuldig. ‘Natuurlijk. Ik kan alles. Geef me een uurtje.’

Zonder verder iets te zeggen liep hij de trap op naar boven, waar hij zich opsloot in zijn ondoordringbare zolder vol snoertjes, schermen en ronkende computers. Toen hij uit het zicht was, knikte Van Opperdoes goedkeurend en opende de deur naar de arrestantenverblijven.

De celdeur stond op een kier en een penetrante zweetlucht golfde hun tegemoet. Jacob opende de deur iets verder. Een man lag op de brits, ineengekruld op het plastic matras, met een eenvoudige dunne deken stevig om zich heen geklemd.