Выбрать главу

De Veer en Kroes ging nooit dicht. De herberg stond al zeshonderd jaar op zijn eiland in de Honingweijn en had nog nooit zijn deuren voor gasten gesloten. Al was het hoge, houten gebouw naar het zuiden toe scheef gezakt, zoals novices soms scheefzakten na een kroes drank, Koppie ging ervan uit dat de herberg er nog wel zeshonderd jaar zou staan om wijn, bier en geducht sterke cider te verkopen aan rivierlui en zeelui, smeden en zangers, priesters en prinsen, en aan de novicen en acolieten van de Citadel.

‘Oudstee is de wereld niet,’ verklaarde Mollander te luid. Hij was de zoon van een ridder en ladderzat. Nadat hij het nieuws van zijn vaders dood op het Zwartewater had vernomen, bedronk hij zich bijna iedere nacht.

Zelfs in Oudstee, ver van de strijd en door veilige muren omringd, waren ze allemaal door de Oorlog der Vijf Koningen geraakt, ook al hield aartsmaester Benedict vol dat er nooit een oorlog van vijf koningen had plaatsgevonden, omdat Renling Baratheon was gedood voordat Balon Grauwvreugd zichzelf had gekroond.

‘…zijn zeemansverhalen,’ viel Armin hem in de rede. ‘Zeelui, waarde Mollander. Daal maar af naar de havens en ik wed dat je daar zeelui zult vinden met verhalen over de zeemeerminnen met wie ze naar bed zijn geweest, of over dat jaar dat ze in de maag van een vis hebben doorgebracht.’

‘Hoe weet je dat ’t niet waar is?’ Mollander hompelde door het gras op zoek naar meer appels. ‘Je zou zelf in die maag gezeten moeten hebben om te kunnen zweren dat ze logen. Een zeeman met een sterk verhaal, ja, daar kun je wel om lachen, maar als roeiers van vier verschillende schepen in vier verschillende talen hetzelfde vertellen…’

‘Die verhalen zijn niet hetzelfde,’ hield Armin vol. ‘Draken in Asshai, draken in Qarth, draken in Meereen, Dothraki-draken, draken die slaven bevrijden… ieder verhaal verschilt van het vorige.’

‘Alleen in details.’ Mollander werd nog koppiger als hij gedronken had, en zelfs nuchter had hij al een harde kop. ‘Ze gaan allemaal over draken, en over een mooie, jonge koningin.’

De enige draak die Koppie iets kon schelen was van geel goud. Hij vroeg zich af wat er met de alchemist was gebeurd. De derde dag. Hij zei dat hij hier zou zijn.

‘Er ligt nog een appel bij je voet,’ riep Alleras tegen Mollander, ‘en ik heb nog twee pijlen in mijn koker.’

‘Sodemieter op met je koker.’ Mollander raapte het gevallen appeltje op. ‘Dit is wormstekig,’ klaagde hij, maar hij gooide het toch de lucht in. De pijl trof de appel toen die begon te vallen en kliefde hem precies doormidden. De ene helft landde op het dak van een torentje, viel op een lager dak, stuiterde en miste Armin op een voet na. ‘Als je een worm doormidden snijdt, krijg je twee wormen,’ meldde de acoliet hun.

‘Als dat ook voor appels gold, zou niemand ooit honger hoeven te lijden; zei Alleras met een van die milde glimlachjes van hem. De Sfinx glimlachte altijd, alsof hij een grappig geheimpje wist. Dat gaf hem een geslepen blik die goed paste bij zijn puntkin en zijn dikke, kortgeknipte, gitzwarte krulhaar dat in een v op zijn voorhoofd groeide.

Alleras zou het tot maester brengen. Hij was pas een jaar in de Citadel, maar hij had al drie schakels van zijn maestersketen gesmeed. Armen mocht er dan meer hebben, maar die had een jaar over elk van de zijne gedaan. Toch zou ook hij het tot maester schoppen. Roene en Mollander bleven novicen met een roze hals, maar Roene was nog heel jong en Mollander dronk liever dan hij las.

Koppie daarentegen…

Hij was nu vijf jaar in de Citadel. Bij zijn komst was hij nog pas dertien geweest, maar desondanks was zijn nek nog even roze als op de dag dat hij uit de westlanden was gekomen. Tweemaal had hij gemeend dat hij klaar was. De eerste maal was hij voor aartsmaester Vaellijn getreden om zijn kennis van de hemel te demonstreren. In plaats daarvan kwam hij erachter hoe Vaellijn Azijn aan zijn bijnaam was gekomen. Het duurde twee jaar voordat Koppie de moed opbracht om het nog eens te proberen. Ditmaal had hij zich onderworpen aan de vriendelijke oude aartsmaester Ebroos, bekend om zijn gedempte stem en zachte handen. Maar om de een of andere reden waren de zuchten van Ebroos even pijnlijk geweest als de scherpe opmerkingen van Vaellijn.

‘Nog een laatste appel,’ beloofde Alleras, ‘dan vertel ik hoe ik over die draken denk.’

‘Wat kun jij nu weten dat ik niet weet?’ pruttelde Mollander. Hij zag een appel aan een tak hangen, sprong op, trok hem eraf en wierp. Alleras trok zijn pees tot bij zijn oor en maakte een elegante draai om het doelwit op de vlucht te volgen. Net toen de appel begon te vallen liet hij zijn pijl los.

‘Je laatste schot is altijd mis,’ zei Roene.

De appel plonsde onaangeraakt in de rivier. ‘Zie je wel?’ zei Roene.

‘De dag dat je ze allemaal raakt, is de dag dat je jezelf niet meer verbetert.’

Alleras haakte de pees van zijn langboog en schoof hem in zijn leren hoes. De boog was gemaakt van guldenhart, een zeldzame, befaamde houtsoort van de Zomereilanden. Koppie had eens geprobeerd hem te buigen, maar het was hem niet gelukt. De Sfinx ziet er tenger uit, maar er schuilt kracht in die slanke armen, peinsde hij.

Alleras zwaaide een been over de bank en greep zijn wijnbeker. ‘De draak heeft drie koppen,’ verklaarde hij met dat zachte, slepende Dornse accent van hem.

‘Is dat een raadsel?’ wilde Roene weten. ‘In de verhalen spreken sfinxen altijd in raadselen.’

‘Geen raadsel.’ Alleras nam een slokje wijn. De overigen sloegen hele kroezen achterover van de geducht sterke cider waar de Veer en Ktoes bekend om stond, maar hij gaf de voorkeur aan de vreemde, zoete wijnen uit het land van zijn moeder. Zelfs in Oudstee waren die wijnen niet goedkoop.

Luie Leo was degene geweest die Alleras ‘de Sfinx’ had genoemd. Een sfinx is een beetje van dit en een beetje van dat: het gezicht van een mens, het lichaam van een leeuw; de vleugels van een havik. Alleras was net zo: zijn vader was een Dorner, zijn moeder een vrouw van de Zomereilanden met een zwarte huid. Zijn eigen huid was donker als teakhout. En net als de groenmarmeren sfinxen die de hoofdpoort van de Citadel flankeerden, had Alleras ogen van onyx.

‘Geen draak heeft ooit drie koppen gehad, behalve op schilden en banieren,’ zei Armin de Acoliet streng. ‘Dat was een heraldische voorstelling, meer niet. Bovendien zijn de Targaryens allemaal dood.’

‘Niet allemaal,’ zei Alleras. ‘De bedelaar-koning had een zuster.’

‘Ik dacht dat die met haar hoofd tegen een muur geslagen was,’ zei Roene.

‘Nee,’ sprak Alleras tegen. ‘Het was het zoontje van prins Rhaegar wiens hoofd door de dappere lieden van de Lannister-Ieeuw tegen de muur werd geslagen. Wij hebben het hier over Rhaegars zuster, geboren op Drakensteen voor de val van de burcht. Degene die Daenerys heet.’

‘Daenerys Stormgeboren. Nu herinner ik me haar.’ Mollander hief zijn kroes hoog op, zodat de resterende cider over de rand spatte. ‘Op haar gezondheid!’ Hij nam een grote slok, zette met een klap zijn lege kroes neer, boerde en veegde met de rug van zijn hand zijn mond af. ‘Waar is Roosje? Onze rechtmatige koningin verdient nog een rondje cider, vinden jullie ook niet?’

Armin de Acoliet keek geschrokken. ‘Zachter, idioot. Over zulke dingen moet je zelfs geen grappen maken. Je weet nooit wie er luistert. De Spin heeft overal oren.’

‘Doe het nou niet in je hozen, Armin. Ik riep alleen haar naam uit, niet de opstand.’

Koppie hoorde iemand grinniken. Achter hem zei een zachte, sluwe stem: ‘Altijd wel geweten dat jij een verrader was, Springkikker.’ Luie Leo schuifelde de oude plankenbrug op, gehuld in groen-met-goud gestreept satijn, een korte cape van zwarte zijde, met een jaden roos op zijn schouder gespeld. Naar de kleur van de vlekken te oordelen was de wijn die hij over de voorkant van zijn kleren gemorst had een stevige rode geweest. Een lok asblond haar viel over een van zijn ogen.