Выбрать главу

Leo schoot in de lach. ‘Niet voor jou, bedoel je. Ik heb die kaars met eigen ogen zien branden.’

‘Je hebt een kaars zien branden, dat zal heus wel,’ zei Armin. ‘Eentje van zwarte was misschien.’

‘Ik weet wat ik heb gezien. Het licht was vreemd en fel, veel feller dan dat van een kaars van bijenwas of talg. Het wierp merkwaardige schaduwen en de vlam flakkerde niet één keer, zelfs niet toen er door de open deur achter mij een tochtvlaag naar binnen drong.’

Armin vouwde zijn armen over elkaar. ‘Obsidiaan brandt niet.’

‘Drakenglas,’ zei Koppie. ‘De kleine luiden noemen het drakenglas.’ Om de een of andere reden kwam dat hem belangrijk voor.

‘Dat is zo,’ peinsde Alleras de Sfinx hardop, ‘en als er weer draken op… de wereld zijn…’

‘Draken, en dingen die nog duisterder zijn,’ zei Leo. ‘De grauwe schapen hebben hun ogen gesloten, maar de mastiff ziet de waarheid. Oude krachten ontwaken. Schaduwen roeren zich. Een tijdperk van verwondering en schrik zal weldra daar zijn, een tijdperk voor goden en helden.’ Lui glimlachend rekte hij zich uit. ‘Me dunkt, dat is wel een rondje waard.’

‘We hebben genoeg gedronken en aartsmaester Ebroos gaat over de eigenschappen van urine spreken. Wie een zilveren schakel wil smeden, doet er goed aan zijn toespraak niet te missen.’

‘Het zij verre van mij, je ervan te weerhouden om pis te proeven,’ zei Leo. ‘Zelf geef ik de voorkeur aan goud uit het Prieel.’

‘Als de keus tussen pis en jou gaat, dan drink ik pis.’ Mollander schoof zijn stoel naar achteren. ‘Kom, Roene.’

De Sfinx reikte naar zijn booghoes. ‘Voor mij is het ook bedtijd. Ik denk dat ik wel over draken en glazen kaarsen zal dromen.’

‘Iedereen?’ Leo haalde zijn schouders op. ‘Nou ja, Roosje blijft hier. Misschien maak ik ons snoepje wel wakker om een vrouw van haar te maken.’

Alleras zag de blik op Koppies gezicht. ‘Als hij geen koperstuk heeft voor een beker wijn, kan hij ook geen draak voor het meisje hebben.’

‘Inderdaad,’ zei Mollander. ‘Bovendien is er een man nodig om een vrouw te maken. Kom mee, Koppie. De ouwe Walgraaf wordt met zonsopgang zwakker en dan heeft hij jou nodig om hem naar het privaat te helpen.’

Als hij vandaag nog weet wie ik ben. Het kostte aartsmaester Walgraaf geen enkele moeite om de ene raaf van de andere te onderscheiden, maar met mensen lukte dat niet zo goed. Op sommige dagen scheen hij te denken dat Koppie iemand was die Cressen heette. ‘Nog niet,’ zei hij tegen zijn vrienden. ‘Ik blijf nog even.’ De dageraad gloorde nog niet, nog niet helemaal. De alchemist zou nog kunnen komen, en als hij kwam wilde Koppie hier zijn.

‘Wat je wilt,’ zei Armin. Alleras keek Koppie langdurig aan. Toen zwaaide hij zijn boog over een slanke schouder en volgde de anderen naar de brug. Mollander was zo dronken dat hij bij het lopen een hand op Roenes schouder moest leggen om niet te vallen. De Citadel was niet ver weg zoals de raaf vliegt, maar ze waren geen van allen raven en Oudstee was een ware doolhof van een stad, een en al bochtige steegjes en kruisingen en smalle hobbelstraatjes. ‘Voorzichtig,’ hoorde Koppie Armin zeggen terwijl de riviernevels het viertal opslokten, ‘het is een vochtige nacht en de klinkers zijn vast glad.’

Toen ze weg waren, wierp Luie Leo over de tafel heen een zure blik op Koppie. ‘Wat rot nou. De Sfinx is weggeglipt met al zijn zilver en heeft mij met Sproetenkoppie de varkensjongen laten zitten.’ Geeuwend rekte hij zich uit. ‘Zeg eens, hoe gaat het met onze lieftallige kleine Roosje?’

‘Die slaapt,’ zei Koppie kortaf.

‘Ongetwijfeld naakt.’ Leo grijnsde. ‘Denk je dat ze echt een draak waard is? Daar moet ik maar eens achter zien te komen.’

Daar gaf Koppie wijselijk geen antwoord op.

Leo had ook geen behoefte aan een antwoord. ‘Zodra ik die meid heb ingereden zal haar prijs wel zover dalen dat zelfs varkensjongens zich haar kunnen veroorloven. Je zou me dankbaar moeten zijn.’

Ik zou je moeten vermoorden, dacht Koppie, maar hij was op geen stukken na dronken genoeg om zijn leven te vergooien. Leo was een geoefend vechter en stond erom bekend dat hij dodelijk kon zijn met degen en dolk. En als Koppie er al in zou slagen hem te doden, zou hij daarmee meteen zijn eigen doodvonnis tekenen. Leo had twee namen terwijl Koppie er maar een had, en Leo’s tweede naam was Tyrel. Ser Moryn Tyrd, bevelhebber van de Stadswacht van Oudstee, was Leo’s vader. Hamer Tyrel, heer van Hoogtoren en Landvoogd van het Zuiden, was Leo’s neef En de Oude Man van Oudstee, heer Leyten van de Hoogtoren, die ‘Beschermer van de Citadel’ onder zijn vele titels telde, was een gezworen baanderman van het huis Tyrel. Niet op ingaan, maande Koppie zichzelf. Hij zegt die dingen alleen maar om mij te kwetsen.

In het oosten begon de mist dunner te worden. De dageraad, besefte Koppie. De dag is gekomen, maar de alchemist niet. Hij wist niet of hij moest lachen of huilen. Ben ik nog steeds een dief als ik alles terugbreng en geen mens er ooit achter komt? Ook dat was een vraag waarop hij geen antwoord had, net als de vragen die Ebroos en Vaellijn hem eens hadden gesteld.

Toen hij zich van zijn bank opduwde en overeind kwam, steeg alle geducht sterke cider in één keer naar zijn hoofd. Hij moest met een hand steun zoeken op de tafel. ‘Laat Roosje met rust,’ zei hij bij wijze van afscheid. ‘Laat haar met rust, of ik maak je nog eens af.’

Leo Tyrel streek het haar uit zijn ogen. ‘Ik duelleer niet met varkenshoeders. Donder op.’

Koppie draaide zich om en liep het terras over. Zijn hakken bonkten luid over de verweerde planken van de oude brug. Tegen de tijd dat hij aan de overkant was, kleurde de hemel in het oosten al roze. De wereld is wijd, hield hij zichzelf voor. Als ik die ezel zou kopen, zou ik toch nog over de wegen en paden van de Zeven Koninkrijken kunnen zwerven, en ondenvijl het volk aderlaten en neten uit hun haar plukken. Ik zou kunnen aanmonsteren op een schip, roeier worden en naar Qarth bij de Jaden Poort varen om die rotdraken met eigen ogen te zien. Ik hoef niet terug naar ouwe Walgraaf en de raven.

Maar om de een of andere reden voerden zijn schreden hem terug naar de Citadel.

Toen de eerste schacht zonlicht door de wolken in het oosten heen brak, begonnen in de Zeemanssept bij de haven de ochtendklokken te klingelen. De Herensept volgde een ogenblik later, daarna de Zeven Schrijnen vanuit hun tuinen aan de overkant van de Honingweijn en ten slatte de Sterrensept die duizend jaar voordat Aegon in Koningslanding aan wal ging de zetel van de Hoge Septon was geweest. Ze lieten een machtige muziek opklinken. Maar niet Zo lieflijk als één kleine nachtegaal.

Tussen het luiden van de klokken door ving hij ook gezang op. Iedere ochtend kwamen de rode priesters met het eerste licht buiten hun bescheiden tempel naast de werf bijeen om de zon te verwelkomen. Want de nacht is donker en vol verschrikkingen. Koppie had hen die woorden wel honderd keer horen uitroepen als ze hun god R’hllor vroegen om hen van de duisternis te redden. Hij had genoeg aan de Zeven, maar had gehoord dat Stannïs Baratheon tegenwoordig R’hllor aanbad bij de nachtvuren. Hij had diens vurige hart zelfs op zijn banieren gezet in plaats van de gekroonde hertenbok. Als hij de IJzeren Troon verovert, zullen we allemaal de woorden van het lied van de rode priesters moeten leren, dacht Koppie, maar waarschijnlijk was dat niet. Tywin Lannister had Stannis en R’hllor op het Zwartewater een verpletterende nederlaag toegebracht en weldra zou hij definitief met hen afrekenen en het hoofd van de Baratheon-pretendent op een piek boven de poort van Koningslanding zetten.