Выбрать главу

Nog voor de vergrijsde Waterzoeker met de naam Laerad zijn mond had opengedaan, wist Maeric het al. ‘Er komen vanuit het zuiden speren over de heuvels, drie of vier span. Achtduizend of meer. Een van de jongens is gezien.’ Laerad verspilde nooit woorden, en hij zou nooit zeggen om welke jongen het ging. Al kon dat bij Laerad iedereen zonder grijs haar zijn.

Er was geen tijd voor overbodige woorden, besefte Maeric. ‘Hamal!’ schreeuwde hij. Ook geen tijd om de vereiste beleefdheid te tonen. De grote man wist dat er iets verkeerd was; hij beklom haastig de helling en bewoog waarschijnlijk sneller dan ooit sinds hij voor het eerst een moker had opgepakt.

Maeric gaf hem het stenen blokje. ‘Je moet op de rode plek drukken. Blijf drukken, wat er ook gebeurt, hoe lang het ook duurt voordat dat gat weer opengaat. Alleen zo kunnen jullie wegkomen.’ Hamal knikte, maar Maeric wachtte niet eens tot hij zou zeggen dat hij het zou doen. Hamal zou het begrijpen. Maeric raakte Dyreles wang aan; het kon hem niet schelen hoeveel ogen er op hem gericht waren. ‘Schaduw van mijn hart, wees voorbereid om wit te dragen.’ Haar hand gleed naar het heft van haar mes – ze was een Speervrouw geweest toen ze zijn krans had gemaakt – maar hij schudde vastberaden het hoofd. ‘Je moet leven, vrouw, dakvrouwe, om bijeen te houden wat overblijft.’ Ze knikte en drukte haar vingers tegen zijn wang. Hij was verbijsterd; ze was altijd zo terughoudend geweest in het openbaar.

Maeric trok zijn sluier op en hief een speer hoog boven zijn hoofd. ‘Moshaine!’ brulde hij. ‘De dans!’

Ze volgden hem de helling op, mannen en Speervrouwen, bijna duizend krijgers als je de Broederlozen meetelde. Misschien konden ze tot de sibbe worden gerekend. De helling op en naar het westen. Daar waren ze dichtbij en daar waren de minste vijanden. Misschien konden ze genoeg tijd winnen, hoewel hij er niet echt in geloofde. Hij vroeg zich af of Sevanna hiervan geweten had. Ach, de wereld was sinds de komst van Rhand Altor heel vreemd geworden. Maar sommige dingen konden niet veranderen. Lachend begon hij te zingen.

‘Was de speren – wanneer de zonne stijgt; Was de speren – wanneer de zonne daalt! Was de speren — wie vreest de dood? Was de speren – ik ken er geen!’

Zingend snelden de Moshaine Shaido naar de dans van hun dood.

Peinzend zag Graendal de poort achter de laatste Jumai Shaido sluiten. Achter de Jumaisibbe en een groot aantal Wijzen. Anders dan bij de anderen, had Sammael dit web niet zodanig verknoopt dat het uiteindelijk uiteen zou vallen. Ze nam tenminste aan dat hij het tot de laatste tel openhield. Het sluiten van de poort, onmiddellijk op de hielen van de laatste grijsbruine mannen, was anders wel heel toevallig geweest. Lachend gooide Sammael de zak weg, waar nog steeds een paar van die nutteloze stukken steen in zaten. Haar eigen lege zak was al een tijd geleden weggegooid. De zon was de helft van een gloeiende rode bol, vlak boven de bergen in het westen.

‘Er komt een dag,’ zei ze droog, ‘dat jij jezelf nog eens te slim af zal zijn. Een népschrijn, Sammael? Stel dat eentje het had doorzien?’

‘Maar dat gebeurde niet,’ zei hij eenvoudig. Hij bleef echter wel in zijn handen wrijven en naar de plek staren waar de poort geweest was. Of misschien naar iets erachter. Hij verschool zich nog steeds achter een Spiegel der Nevelen, die de indruk wekte dat hij groter was. Ze had de hare laten zakken, zodra de poort zich sloot.

‘Nou, je bent er beslist in geslaagd hen in paniek te brengen.’ Om hen heen lagen de bewijzen: een paar lage tenten die nog steeds overeind stonden, dekens, een kookpot, een lappenpop, allerlei troep die her en der verspreid lag. ‘Waar heb je ze naartoe gestuurd? Op het pad van de voorhoede van Altors leger, neem ik aan?’

‘Een paar,’ zei hij afwezig. ‘Genoeg.’ Zijn in zichzelf gekeerde blik verdween ineens, evenals zijn vermomming. Het litteken op zijn gezicht leek te kloppen. ‘Genoeg om moeilijkheden te veroorzaken, vooral wanneer hun Wijzen geleiden, maar niet zoveel dat iemand mij ervan zal verdenken. De rest is van Illian tot Geldan verspreid. En hoe of waarom dat is gebeurd? Misschien heeft Altor het gedaan, om een reden die alleen hem bekend is, maar ik zou toch nooit zoveel strijders hebben verspild als het mijn werk was, nietwaar?’ Hij lachte opnieuw, onder de indruk van zijn eigen slimheid.

Ze verschikte het lijfje van haar gewaad om haar schrik te verbergen. Op die manier wedijveren was opmerkelijk dwaas. Dat had ze zichzelf wel tienduizend keer verteld, zonder één keer te luisteren. Opmerkelijk dwaas, en nu voelden haar kleren aan alsof ze van haar lijf zouden vallen. Wat niets te maken had met haar schrik. Hij wist niet dat Sevanna elke Shaidogeleidster had meegenomen. Was de tijd om hem te verlaten eindelijk aangebroken? Als ze zich aan de genade van Demandred overleverde...

Alsof hij haar gedachten kon lezen, zei hij: ‘Je bent even stevig met mij verbonden, Graendal, als mijn eigen riem.’ Er opende zich een poort, die zijn eigen vertrekken in Illian liet zien. ‘De waarheid doet er niet meer toe, als dat al ooit zo was. Je stijgt met mij of je valt met mij. De Grote Heer beloont succes, en de wijze waarop dat tot stand komt heeft hem nooit kunnen schelen.’

‘Zoals je zegt,’ zei ze. Demandred kende geen genade. En Semirhage... ‘Ik stijg of val met jou.’ Maar er moest nog iets geregeld worden. De Grote Heer beloonde succes, maar ze wilde niet ten onder gaan als Sammael faalde. Ze opende een poort naar haar paleis in Arad Doman, naar de lange zuilenzaal waar ze haar speeltjes in de vijver zag rondspartelen. ‘En als Altor zelf achter je aan gaat?’

‘Altor gaat achter niemand aan,’ lachte Sammael. ‘Ik hoef slechts af te wachten.’ Nog steeds lachend stapte hij door zijn poort en liet hem sluiten.

De Myrddraal bewoog de diepere duisternis uit en werd zichtbaar. In zijn ogen hadden de poorten een nabeeld achtergelaten – drie gloeiende mistvlekken. Hij kon de ene stroom niet van de andere onderscheiden, maar door de geur kon hij onderscheid maken tussen saidin en saidar. Saidin rook naar de scherpe snee van een mes, naar de punt van een doorn. Saidar rook naar iets zachts, dat zich verhardde naarmate er meer druk op werd uitgeoefend. Geen enkele andere Myrddraal kon dat verschil ruiken. Shaidar Haran leek op geen enkele andere Myrddraal.

Hij pakte een achtergelaten speer op en gebruikte die om de zak om te draaien die Sammael had weggegooid. Hij rolde de stenen om die eruit vielen. Er gebeurde veel buiten het plan om. Zouden deze gebeurtenissen chaos brengen, of...

Woeste zwarte vlammen sprongen van Shaidar Harans hand, de hand van de Hand van de Schaduw, langs de speer omlaag. De houten schacht was ogenblikkelijk verteerd en vervormd; de speerpunt viel eraf. De Myrddraal liet de verkoolde stok vallen en veegde het roet van zijn hand. Als Sammael de chaos diende, dan was alles goed. Zo niet...

Ineens voelde hij pijn aan de achterkant van zijn nek; een zwak week gevoel golfde door zijn ledematen. Te lang weg van Shayol Ghul. Die band moest op een of andere manier worden doorgesneden. Met een snauw draaide hij zich om en zocht naar de schaduwrand die hij nodig had. De dag kwam naderbij. Hij zou komen.

41

Een kroon van zwaarden

Wild woelend lag Rhand te dromen. Woeste dromen waarin hij ruzie maakte met Perijn en Mart smeekte Elayne te vinden. Net buiten zijn gezichtsveld vonkten kleuren en sloeg Padan Fajin toe met een flitsende dolk. Soms meende hij een stem te horen die temidden van mistflarden treurde om een dode vrouw. Dromen waarin hij zich probeerde te rechtvaardigen tegen Elayne, tegen Aviendha, tegen Min, tegen alle drie tegelijk. Dromen waarin zelfs Min hem kwaad aankeek.

‘... niet gestoord worden!’ Cadsuanes stem. In zijn dromen?

De stem joeg hem angst aan; in zijn droom riep hij om Lews Therin en het geluid galmde door een dikke mist waarin gestalten bewogen en mensen en dieren jammerend stierven. Een mist waarin Cadsuane hem onverzettelijk volgde terwijl hij hijgend verder rende. Alanna probeerde hem te kalmeren, maar ook zij was bang voor Cadsuane. Hij kon haar vrees even sterk voelen als de zijne. Zijn hoofd deed pijn. En zijn zijde; het oude litteken brandde. Hij voelde saidin. Iemand hield saidin vast. Deed hij het zelf? Hij wist het niet. Hij vocht verwoed om wakker te worden.