Выбрать главу

Opeens boog een vuurbol ter grootte van een mannenhoofd naar de wagens toe, sissend en suizend, daarna nog een, tientallen. De knoop in haar maag loste zich op. Nog meer vuurbollen kwamen uit het westen, van Therava en haar groep. Rook begon van de brandende wagens op te stijgen, eerst grijze pluimpjes, toen steeds dikkere rookwolken. Het gemompel van de algai’d’siswai werd luider, en toen de krijgers vlak voor haar bewogen, kwam er opeens een gevoel van naar voren drukken. Bij de wagens steeg geschreeuw op, mannen die schreeuwden en het uitbrulden van pijn. Welke afweerschermen de Aes Sedai ook hadden gemaakt, ze waren verdwenen en de afloop stond nu wel vast. Rhand Altor zou de hare zijn; hij zou haar de Aiel geven om alle natlanden te veroveren, en voor hij stierf, zou hij haar dochters en zonen schenken die de Aiel na haar zouden leiden. Ze zou dat nog leuk kunnen vinden ook: hij was eigenlijk heel knap, sterk en jong. Ze rekende er niet op dat de Aes Sedai zich gemakkelijk zouden overgeven en dat gebeurde ook niet. Vuurbollen vielen tussen de speren, maakten vlammende toortsen van de in cadin’sor geklede gestalten en bliksems sloegen uit een heldere hemel omlaag, waarbij krijgers en aarde hoog werden opgeworpen. De Wijzen leerden echter van wat ze zagen, of misschien wisten ze het al maar aarzelden ze eerst. De meesten geleidden zo zelden, bijna nooit waar iemand anders dan een Wijze het kon zien, zodat alleen een andere Wijze wist of de ander het echt kon. Hoe dan ook, zodra de bliksems tussen de Shaido toesloegen, flitsten er meer in de richting van de wagens.

Niet alles trof doel. Vuurbollen schoten door de lucht, sommige zo groot als paarden, en zilveren bliksems flitsten als speren uit de hemel omlaag maar schoten soms opeens opzij, alsof ze een onzichtbaar schild raakten, barstten midden in de lucht uiteen of verdwenen gewoon. Overal was gebrul en gedonder te horen, vermengd met geschreeuw en gegil. Sevanna staarde opgetogen omhoog. Het leek wel zo’n vuur-spel van de vuurwerkers waarover ze had gelezen.

Opeens werd alles wit voor haar ogen en leek ze te zweven. Toen ze weer kon zien, lag ze plat op de grond, zo’n tien stappen van de plek waar ze eerst had gestaan. Elke spier deed pijn, ze snakte naar adem en zat onder het zand en vuil. Haar haren wilden bij haar vandaan zweven. Andere Wijzen waren eveneens gevallen, rond een ruw gat in de grond, een pas in doorsnee. Dunne rookslierten kringelden van sommige kleren op. Niet iedereen was gevallen – de strijd van vuur en bliksem in de hemel ging door – maar het waren er te veel. Ze moest hen weer terugwerpen in de dans.

Ze dwong zichzelf diep in te ademen, krabbelde overeind en deed geen moeite haar rok schoon te slaan. ‘Speren, dring op!’ riep ze. Ze greep de vierkante schouders van Estalaine en probeerde haar overeind te trekken. Aan de starende blauwe ogen zag ze dat ze dood was, waarna ze haar losliet. In plaats daarvan trok ze de verdwaasde Dorailla omhoog en pakte een speer op van een gesneuvelde Donderloper die ze hoog ophief. ‘Voorwaarts speren!’ Enkele Wijzen leken haar woorden letterlijk op te vatten en stortten zich in de menigte algai’d’siswai. Anderen hielden het hoofd koel en hielpen de vrouwen die niet op konden staan. De storm van vuur en bliksems woedde verder, terwijl zij woest heen en weer beende achter de rij Wijzen, zwaaiend met haar speer en roepend: ‘Speren, dring op! Voorwaarts speren!’

Ze had zin om te lachen en lachte. Ze zat onder het vuil, stond midden in een woeste veldslag, maar was nooit eerder zo opgetogen geweest. Bijna wenste ze dat ze ervoor gekozen had een Speervrouw te zijn. Bijna. Een Far Dareis Mai kon nooit stamhoofd worden. Een Speervrouw kon slechts macht in handen krijgen door het opgeven van de speer en Wijze te worden. Als vrouw van een stamhoofd had ze macht bezeten en uitgeoefend op een leeftijd dat een Speervrouw nog amper een speer werd toevertrouwd of een leerling van een Wijze net water mocht halen. Nu had ze alles: ze was Wijze en stamhoofd, hoewel er nog wel het een en ander moest gebeuren voor ze die laatste titel echt bezat. Titels deden er weinig toe met haar soort macht, maar waarom zou ze niet allebei hebben?

Een plotselinge schreeuw deed haar omdraaien en met open mond keek ze naar een ruige, grijze wolf die Dosera’s keel openreet. In een reflex stak ze haar speer diep in zijn flank. Nog terwijl hij zich kromde om in de speerschacht te bijten schoot een tweede, tot haar middel reikende wolf langs haar heen om zich op de rug van een andere algai’d’siswai te werpen. Een derde verscheen en nog meer. Waar ze ook keek, wierpen ze zich op de in cadin’sor geklede gestalten.

Bijgelovige vrees priemde door haar heen, terwijl ze de speer lostrok. De Aes Sedai hadden wolven opgeroepen om voor hen te vechten. Ze kon haar ogen niet afwenden van de gedode wolf. De Aes Sedai hadden... Nee. Nee! Er zou niets door veranderen. Ze zou het niet toestaan.

Eindelijk slaagde ze erin haar ogen op te slaan, maar voor ze de Wijzen weer kon aanmoedigen, verlamde iets anders haar tong en kon ze slechts verstomd om zich heen staren. Een groepje natlanderruiters met rode helmen en borstkurassen zwaaide de zwaarden rond en stak met lange lansen naar de algai’d’siswai. Waar waren dié vandaan gekomen? Ze besefte pas bij Rhiales antwoord dat ze het hardop had gezegd. ‘Ik probeerde het te vertellen, Sevanna, maar je wilde niet luisteren.’ De vrouw met het vlammend rode haar keek vol afkeer naar haar bebloede speer; Wijzen werden niet verondersteld de speer te dragen. Nadrukkelijk legde ze het wapen in de kromming van haar arm, zoals ze het de stamhoofden had zien doen, terwijl Rhiale verder ging. ‘We worden aangevallen vanuit het zuiden, door natlanders. Natlanders en siswai’aman.’ Ze gaf het woord de verachting mee die passend was voor wie zich de Speren van de Draak noemden. ‘Ook Speervrouwen. En... En Wijzen.’

‘In de strijd?’ zei Sevanna ongelovig, voor ze besefte hoe dat klonk. Als zij versleten gewoontes konden verwerpen, konden die door de zon verblinde dwazen in het zuiden, die zich Aiel durfden te noemen, dat ook. Ze had het echter niet verwacht. Ongetwijfeld werden ze geleid door Sorilea. Die oude vrouw herinnerde Sevanna aan een lawine die alles met zich meeveegde. ‘We moeten ze meteen aanvallen. Ze zullen Rhand Altor niet krijgen. Of onze wraak voor Desaine verhinderen,’ voegde ze eraan toe bij het groter worden van Rhiales ogen.

‘Het zijn Wijzen!’ zei de ander vlak, en Sevanna begreep het verbitterd. Zich in de dans der speren mengen, was al erg, maar dat een Wijze een andere Wijze aanviel, was meer dan zelfs Rhiale kon verantwoorden. Ze had met Desaines dood ingestemd, want hoe konden ze anders de overige Wijzen en de algai’d’siswai overhalen om Aes Sedai aan te vallen? Dat was nodig om Rhand Altor en, met hem, alle Aiel in handen te krijgen, maar het was heimelijk gebeurd, in aanwezigheid van vrouwen die hetzelfde dachten. Dit zou zich voor ieders ogen afspelen. Dwazen en lafaards, allemaal!

‘Vecht dan tegen de vijanden die je wél wilt bestrijden, Rhiale.’ Ze beet elk woord met alle mogelijke verachting af, maar Rhiale knikte slechts, verschikte haar omslagdoek, wierp een laatste blik op Sevanna’s speer en keerde terug naar haar plekje in de rij.

Misschien bestond er een manier om te zorgen dat die andere Wijzen als eersten iets deden. Een verrassingsaanval was eigenlijk beter en het allerbeste was een plan om Rhand vlak onder hun neus in handen te krijgen. Ze zou alles willen geven voor een geleidster die zonder tegensputteren precies deed wat haar gezegd werd. Ze zou alles willen geven om op een helling te zien hoe de slag verliep.

Ze hield haar speer klaar en keek waakzaam rond naar meer wolven – de wolven die ze kon zien, doodden ofwel mannen en vrouwen in cadin’sor of waren zelf dood – en begon weer aanmoedigingen rond te roepen. Naar het zuiden viel er meer vuur en bliksem op de Shaido dan eerst, maar voor zover zij kon zien, maakte dat geen verschil. De veldslag met uitbarstingen van vuur, aarde en mensen ging onomkeerbaar door.

‘Speren, dring op!’ riep ze, wuivend met haar speer. ‘Speren, dring op! Tussen de woelige algai’d’siswai kon ze geen enkele dwaas ontdekken die een rood doekje om het hoofd had gebonden en zichzelf siswai’aman noemde. Misschien waren het er te weinig om de loop der gebeurtenissen te beïnvloeden. Het leek in ieder geval of er maar weinig groepjes natlanders waren die ook nog ver van elkaar streden. Toekijkend zag ze hoe er een onder de voet werd gelopen en mannen en paarden door toestekende speren ten val kwamen. ‘Speren, dring op! Speren, dring op!’ De verrukking was in haar stem te horen. Zelfs al riepen de Aes Sedai tienduizend wolven op en nam Sorilea duizend Wijzen mee en honderdduizend speren, dan nog zouden de Shaido vandaag zegevieren. De Shaido en zij; en haar naam, Sevanna van de Jumai Shaido, zou voor eeuwig herinnerd worden.