Выбрать главу

Peter van Opperdoes wuifde in zijn richting. ‘Doe dat ding weg.’

Het klonk als een bevel.

Jacob gehoorzaamde weifelend.

Peter van Opperdoes liep verder op de man af. ‘U zoekt Loesje?’ vroeg hij vriendelijk.

De man knikte traag. ‘Weet u waar ze is?’ In zijn stem trilde angst.

Peter van Opperdoes antwoordde niet direct. Zijn tong gleed langs zijn droog geworden lippen. ‘Het heeft geen zin meer om haar te roepen,’ sprak hij hoofdschuddend. ‘Ze hoort u niet meer… nooit meer. Loesje is op dit moment weg… ver weg… en als ik het goed inschat…’ hij weifelde even ‘…is ze op weg naar de hemel.’

‘Waarom stop je er niet mee?’ vroeg zijn vrouw. ‘Waarom zou jij je intelligentie nog langer verprutsen aan dat stomme recherchewerk?’

Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Laten we daarover niet opnieuw beginnen,’ reageerde hij wat geprikkeld. ‘Toen je nog leefde hebben wij over dat onderwerp al genoeg woorden vuilgemaakt. Ik houd van dat werk. Dat weet je.’

‘Onbegonnen werk.’ Ze gromde. ‘Als jij na lange dagen zonder slaap een moord hebt opgelost, dan zal een duffe officier van justitie wel een of andere stommiteit uithalen, waardoor jouw moordzaak wordt verprutst en de moordenaar vrolijk wuivend de gerechtszaal verlaat. Wat een job. Dat jij je daarvoor leent.’

Peter van Opperdoes laste een kleine pauze in.

‘Jacob, mijn nieuwe collega, lijkt mij wel een aardige kerel,’ ging hij verder. ‘Jong nog, wat impulsief. Hij trok vanmiddag wat snel zijn pistool.’

‘Was er gevaar?’

‘Ik vond van niet.’

‘Ligt dat ding van jou nog in je nachtkastje?’

‘Ja.’

‘Laat het daar.’

‘Je bedoelt?’

‘Dan kan je het niet gebruiken.’

Peter van Opperdoes glimlachte. ‘Je weet dat ik een slechte schutter ben.’

‘Je bent in staat om jezelf in je rug te schieten.’

Peter van Opperdoes negeerde de opmerking van zijn dode vrouw.

‘Ik denk,’ sprak hij zacht, ‘dat Loesje de Vries, het slachtoffer, in haar rug werd geschoten toen ze de deur van haar woning van het slot wilde draaien.’

Zijn vrouw reageerde niet direct.

‘Waarom zei je tegen de man die haar woning binnenkwam dat volgens jouw inschatting Loesje de Vries, het knappe hoertje, op weg was naar de hemel?’

Een glimlach gleed om de volle lippen van Peter van Opperdoes. ‘Als je van de week in de hemel Onze Lieve Heer nog een keertje tegenkomt, vraag hem dan waarom tijdens zijn tocht op aarde hoeren en tollenaars hem zo dierbaar waren.’

De jonge Jacob kwam de recherchekamer van het bureau Raampoort binnen en liep op hem toe.

‘Was je in gesprek?’

Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Ik heb geen telefoontje gehad.’

Jacob ging tegenover hem zitten en wuifde voor zich uit. ‘Ik meende jouw stem te horen.’

‘Ik praat wel eens tegen mijzelf.’

‘Een oudemannenkwaal?’

Peter van Opperdoes knikte. ‘Zoiets,’ antwoordde hij gelaten. ‘Heb je nog lang met die man gesproken?’

‘Nee, dat heeft niet lang geduurd. Daarna heb ik een patatje oorlog genuttigd.’

‘Een patatje oorlog?’

‘Ja, een fantastische samensmelting van patat met pindasaus, mayonaise en rauwe, gesnipperde uitjes.’

Peter van Opperdoes plukte aan zijn neus. ‘Een vette hap.’

‘Ja. Wel lekker.’

‘Wie was die vent, die naar haar riep?’

Jacob pakte zijn boek met aantekeningen. ‘Hij heet Maurits Lepelaar. Ik heb hem nagetrokken. Hij komt in onze administratie niet voor.’

‘En zijn verhouding tot Loesje de Vries?’

‘Hij was haar souteneur. Gedwongen.’

‘Gedwongen?’

Jacob knikte. ‘Zij hield hem vast. Zij onderhield hem. Zij kocht zijn aanhankelijkheid, zijn liefde.’

Peter van Opperdoes glimlachte. ‘Zulke vrouwen ben ik in mijn leven nog nooit tegengekomen.’

Hij spreidde zijn armen.

‘Lepelaar kende haar clientèle?’

‘Beperkt. Loesje de Vries hield haar boezemvriend op afstand van haar werkzaamheden.’

‘Had ze vijanden?’

‘Er was maar een man die haar angst inboezemde.’

‘Wie?’

‘Kanjer.’

Hoofdstuk 4

‘Je maakt je reputatie helaas meer dan waar.’ Commissaris Van Straaten plofte moedeloos in zijn stoel. ‘Al maanden hebben we het rustig in de Jordaan, maar op jouw eerste dag in dit district steekt de dood zijn lelijke kop om de hoek, alsof hij op je stond te wachten.’

‘Voor Loesje de Vries is het anders ook niet zo prettig.’

Peter van Opperdoes’ stem klonk scherp. Hij had een uitgesproken hekel aan leidinggevenden die zich druk maakten om de hoogte van de criminaliteitscijfers, zonder oog te hebben voor al het leed dat daarachter school.

‘Ach, je hebt ook gelijk… zo bedoel ik het toch helemaal niet. Natuurlijk is het een ramp voor haar en voor haar familie. Is die trouwens al ingelicht?’

‘Ze heeft geen familie. Enig kind, vader en moeder allebei overleden.’

Hij legde een foto van Loesje, zoals ze daar in de sneeuw lag, op het bureau van Van Straaten.

‘Arm kind… kijk hoe ze daar ligt in de sneeuw.’ Hij gebaarde naar haar handen. ‘Waar wijst ze naar?’

‘Haar huissleutels.’

Peter van Opperdoes had zich vergist in de commissaris. Van Straaten was geen koele manager, dat was wel duidelijk. Hij staarde naar de foto. ‘Het meisje met de zwavelstokjes. Ken je dat sprookje van Hans Christian Andersen?’

Peter van Opperdoes kende het. Het was een van zijn favoriete sprookjes, omdat het zo droevig en ontroerend was, maar tegelijkertijd zo hartverscheurend mooi.

‘Het meisje dat rond kerst rondloopt in de sneeuw, omdat ze probeert zwavelstokjes… wat wij nu lucifers noemen… te verkopen. Dat lukt haar niet, en om zich in de barre kou nog een heel klein beetje warm te voelen, steekt ze één voor één de zwavelstokjes aan. In de warmte en het licht van de stokjes, ziet ze de verschijning van haar overleden grootmoeder, die haar uiteindelijk meeneemt naar een betere… hogere… wereld. Maar wat hier op aarde… voor de mensen… overblijft is een klein, dood meisje in de sneeuw, jammerlijk gestorven van de kou. En dat alleen maar omdat niemand haar zwavelstokjes wilde kopen.’

Van Straaten knikte langzaam.

‘Kijk hoe ze erbij ligt…’ Hij gaf de foto terug aan Peter van Opperdoes. Zijn stem was zacht. ‘Los dit op. Heb je meer mensen nodig?’

Peter van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘We gaan hier uitkomen. Ik heb Jacob, voorlopig redden we het wel. Ik zou op deze kerstdag niemand bij zijn familie weg willen trekken voor werk dat ik makkelijk zelf kan doen, al wordt het diep in de nacht.’

Commissaris Van Straaten keek hem peinzend aan. ‘Ik weet natuurlijk van jouw achtergrond en je persoonlijke situatie. Als er iets is… ik bedoel… heb je wel iemand om je heen, deze dagen?’

Peter van Opperdoes moest glimlachen.

‘Hij moest eens weten…’ fluisterde zijn vrouw zachtjes in zijn oor.

‘Ik heb… ik heb heel veel liefde om me heen. Maar nu ga ik eerst even een moord oplossen.’

Zonder verder iets te zeggen, draaide Peter van Opperdoes zich om en verliet de kamer van de commissaris.

Met een behoorlijke dreun plofte een pak papier op het bureau van Peter van Opperdoes.

‘Wat is dat?’

‘Uit de politiesystemen. Alle criminelen die zich ooit van de bijnaam “Kanjer” hebben bediend.’

Jacob zakte langzaam in zijn stoel terwijl Peter van Opperdoes door de stapel bladerde.

‘Het zijn er wel veel. Ik wist niet dat we zoveel kanjers hadden onder de criminelen.’

‘Ik heb al wel een schifting gemaakt op uiterlijk, maar dan blijft er nog een stapel over. Veel mannen, voor in de dertig, met een stevig postuur. Als we nou een beter signalement hadden…’