Van Opperdoes gebaarde om de map en liet zijn blik over de lijst glijden. Hij glimlachte. ‘Ik weet waar we misschien een paar lui van deze lijst kunnen vinden…’
In volle vaart rende de junk over de Zeedijk. Puffend en steunend probeerde hij zo snel mogelijk weg te komen bij de man die hem achtervolgde. Een oerkreet ontsnapte aan zijn mond toen hij bij een zijstraatje kwam, waar net een groep Japanse toeristen uit kwam lopen. Voorop een dame die haar paraplu ferm omhooghield, als baken voor de Japanners die hun ogen uitkeken naar de rode lichtjes en de schaars geklede dames. De junk kon haar nog maar net ontwijken en draaide scherp naar rechts, het straatje in.
Jacob, die hem achtervolgde, had minder geluk. Hij knalde in volle vaart tegen de dame, die hem in onvervalst Amsterdams begon uit te schelden.
‘Kejje niet uitkijken, pannenkoek!’
Met een ferme tik van de paraplu zette ze haar woorden kracht bij.
Jacob was al genoeg buiten adem en besloot niks te zeggen. Hij krabbelde op en rende verder, achter de junk aan. Verschillende prostituees hadden hun deuren opengedaan en keken reikhalzend naar de achtervolging. Omdat het druk was, rende de junk al schreeuwend met zijn armen naar voren door de steeg. Hoerenlopers en toeristen sprongen opzij om een onaangename confrontatie uit de weg te gaan. Dat had weer tot gevolg dat Jacob rare hink-stap-sprongen moest maken om de geschrokken mensen te ontwijken.
Jacob haalde diep adem. ‘Blijf nou staan, idioot! Ik ben van de politie!’
‘Dat weet ik! Waarom denk je dat ik wegren!’
De junk schreeuwde terwijl hij omkeek naar Jacob, die hem inmiddels tot op een paar meter was genaderd.
Maar hij had beter voor zich kunnen kijken. Van Opperdoes kwam snel aanrijden via de Oudezijds Achterburgwal, toeterde even zodat de laatste toeristen angstig opzij sprongen, en sloot toen de steeg af met de rechercheauto.
Toen de junk voor zich keek, was het al te laat. In volle vaart en met een diepe ‘aaahrgh!’ knalde hij tegen de zijkant van de auto aan en zakte verward op zijn billen.
Van Opperdoes drukte op een knopje en het raampje ging naar beneden.
‘D’r zit toch geen deuk in, hoop ik? Anders krijg ik weer ruzie met de commissaris.’
Jacob grijnsde en trok de junk omhoog. Hij boeide hem snel en deed de achterdeur van de auto open. Verscheidene toeristen maakten foto’s, en een dame klopte Jacob dankbaar op de schouder.
‘Goed zo, jongen. Zo’n eikel heb laatst me tassie geklauwd.’
‘Dat was ik niet…’ riep de junk verontwaardigd.
‘Schuif effe door.’
Jacob ging naast hem zitten.
‘En je hebt wel wat gedaan, Harry. Je rent weg, terwijl ik alleen maar even met je wil praten.’
Harry zette grote verontwaardigde ogen op. ‘Wegrennen voor de smeris mag!’
‘Natuurlijk mag dat… maar dit weggooien onderweg mag niet.’ Hij hield een plastic zakje omhoog, waarin wat bolletjes cocaïne zaten.
‘Shit man… heb je dat nog kunnen vinden…’ Harry leek oprecht verdrietig.
‘Bovendien ben je tegen mijn auto op gelopen. Dat is vernieling.’
Van Opperdoes reed langzaam de gracht af.
‘Niet! Er is geen schade. Zei hij net zelf.’
Jacob keek hem stoïcijns aan. ‘Ik zei niks. Ik lachte alleen maar.’
Van Opperdoes keek hem via de achteruitkijkspiegel streng aan. ‘Als ik goed ga zoeken, vind ik vast wel een deuk of een krasje.’
De junk keek mokkend uit het raam.
‘Zit me niet zo te zieken. Ik ben verslaafd, man. Kijk naar me. Mager als een kerkrat en zo zwaar als een vlieg. Ik sla nog geen deuk in een pakje boter, al zou ik erbovenop vallen.’
Van Opperdoes reed de brug over, en vervolgde zijn weg aan de andere kant van de Oudezijds Achterburgwal.
Harry zag ineens een paar bekenden op de hoek bij de Korte Niezel staan, voor café Corso, en veerde overeind. Hij hield zijn geboeide armen omhoog en tikte wanhopig op het raam.
‘Hé… vriend… swa! Kijk eens… ze hebben me gepakt, bro. Haal me hieruit. Doe die deur open, vriend. Red me. Maak die deur open! Kom maar, kom… doe open.’
Het groepje kwam langzaam dichterbij.
Jacob gaf de junk een por in zijn ribben. ‘Doe normaal, idioot.’
Van Opperdoes stopte.
Jacob veerde geschrokken overeind. ‘Wat doe je nou? Rij door!’
De indrukwekkendste van het stel, een breedgebouwde donkere man met felle ogen en zeker vijftien gouden kettingen om, boog voorover en keek onderzoekend de auto in.
Harry durfde niets meer te zeggen, maar staarde hoopvol terug.
‘Dit gaat mis…’ fluisterde Jacob.
Maar Peter van Opperdoes bleef rustig zitten en leek niet heel erg onder de indruk. Na een paar seconden verdween het gezicht van de enorme man, om daarna bij het raam van Van Opperdoes opnieuw te verschijnen.
Met een enorme hand pakte de man de deur van Van Opperdoes beet en opende deze.
Jacob omklemde zijn busje pepperspray, klaar om toe te slaan als het nodig was. Hij zette zich vast schrap.
De enorme hand verscheen in de auto en zweefde voor het gezicht van Van Opperdoes, gevolgd door het enorme hoofd van de man. Hij keek Van Opperdoes aan, en toen brak een enorme glimlach door op zijn gezicht.
‘Meneer Van Opperdoes… hoe maakt u het?’
De oude rechercheur schudde de nu vriendelijk uitgestoken hand. ‘Het gaat goed, Wesley.’
Wesley draaide zijn hoofd iets om, en keek de junk met toegeknepen ogen aan. ‘Jij gedraagt je toch wel tegen meneer Van Opperdoes?’
De junk wist niet hoe snel hij ‘ja’ moest knikken.
De hand werd op de schouder van Van Opperdoes gelegd.
‘Meneer Van Opperdoes is een speciale vriend van mij. Als jij je niet gedraagt… dan maak ik plakjes ontbijtkoek van je. Begrijp je dat?’
Harry’s hoofd rolde bijna van zijn schouders, zo hard knikte hij nu.
‘Ik zie u weinig, meneer Van Opperdoes…’
‘Het is druk, Wesley. Ik ben ook niet veel meer in deze buurt, zoals je weet.’
Wesley knikte spijtig. ‘Ik heb het gehoord. We missen u wel, beambte. U was altijd eerlijk tegen ons.’
‘Die andere collega’s zijn ook eerlijk, Wesley.’
Wesley maakte een sissend geluid tussen zijn tanden. ‘Misschien wel, beambte. Maar ze zijn een beetje zwart-wit, snapt u? U was dat nooit. U zag ons altijd als mensen. Is dat uw collega?’
Hij keek Jacob even aan, stak toen zijn hand uit. ‘Als je met Van Opperdoes werkt, moet je wel een goed mens zijn.’
Jacob schudde hem de hand, en probeerde wanhopig om niet te laten merken dat hem dat waarschijnlijk zes weken revalidatie zou kosten.
Wesley zwaaide zijn vinger heen en weer voor het gezicht van de junk. ‘En jij bent gewaarschuwd, bro…’
‘Hij heet Harry,’ zei Jacob behulpzaam.
Harry kromp in elkaar. ‘Zeg dat nou niet…’
Wesley groette met een hoofdbeweging. ‘Doe de groeten aan uw vrouw, meneer Van Opperdoes.’
Van Opperdoes’ ogen vonden die van Wesley. ‘Dat zal ik doen, Wesley,’ zei hij zacht, voor hij de auto in de eerste versnelling zette en langzaam optrok.
Toen hij in zijn spiegeltje keek, leek Wesley in het niets op te lossen in de drukte van de Korte Niezel.
Achter in de auto zat Harry stil weggedoken in de uiterste hoek van de bank. Hij trok een boos gezicht en wreef verongelijkt over zijn ribben.
Jacob legde een foto van Menno Post voor Harry op het bureau. Hij trok wit weg en schoof de foto van zich af.
‘O, nee.’
Jacob schoof de foto terug. ‘O, jawel Harry. Even kijken.’
Nu liet Harry de foto op zijn plek liggen, maar hij draaide hem wel om. ‘Ik ga niks over hem zeggen.’
Van Opperdoes hield het plastic zakje dat Harry onderweg had weggegooid omhoog in het licht en staarde naar de inhoud. ‘Hoeveel gevangenisstraf zou dit waard zijn met jouw geschiedenis? Toch al snel een paar maanden…’