Выбрать главу

‘Ik geef het op…’ Jacob deed een stap opzij, terwijl Van Opperdoes hem vriendelijk aan bleef kijken.

‘Vanwaar die blik?’

De oude rechercheur wees verontschuldigend naar zijn knieën. ‘Je verwacht toch niet dat ik die deur ga intrappen?’

‘Moet ik…? Jij verzint iets illegaals en ik moet het uitvoeren?’ plaagde Jacob.

Van Opperdoes knikte opnieuw vriendelijk en deed nog een uitnodigend extra stapje opzij, om zo Jacob alle ruimte te geven.

Quasimopperend ging Jacob recht voor de deur staan en liet zijn voet met donderend geweld tegen de voordeur aan komen, ter hoogte van het slot. Dat begaf het meteen en met een verontwaardigd gekraak draaide de deur naar binnen open.

Van Opperdoes keek de woning in en zorgde dat de deur openbleef door een matje over de drempel te leggen. ‘Om een beetje te luchten, maar…’

Jacob volgde hem hoofdschuddend naar binnen. Het was een oude politietruc, wist hij; nooit ergens naar binnen gaan zonder het slot van de deur te blokkeren. Mocht je binnen in de problemen komen en assistentie nodig hebben, dan verliezen je collega’s tenminste geen kostbare seconden of zelfs minuten met het openbreken van de deur, die je achter je dicht hebt laten vallen.

Maar hier zouden ze niet in de problemen komen, zagen de twee rechercheurs al snel.

Snel liepen ze de kamers door, maar de woning was leeg. In de slaapkamer stond inderdaad een kast open, er waren wat lades uitgeschoven. Een kastje in de woonkamer stond ook open, kennelijk waren er wat spullen uit gehaald.

Boven op het kastje stonden wat foto’s. Van Opperdoes herkende Michael Zand, een goedlachse jongen die er vaak naast zijn moeder op stond en er gelukkig uitzag.

Van Opperdoes pakte een andere foto op. Moeder Diana Welling, Michael Zand en naast hen een man die Van Opperdoes al lang niet gezien had: Frits Zand, de vader van Michael. Ze stonden op een pier in een vermoedelijk exotisch land, de mannen met ontblote bovenlijven, Diana met een bikini aan. Achter hen was een restaurant te zien, op een prachtige locatie aan het water. Frits Zand zag er gelukkig uit.

Een paar herinneringen flitsten door zijn hoofd. Hij was Zand meerdere malen tegengekomen in zijn carrière: terwijl Van Opperdoes hogerop kwam bij de politie, leek Frits steeds verder af te glijden, het criminele milieu in. Maar dan nog was hij daar een uitzondering. Frits Zand was ongrijpbaar, maar leek een zwak te hebben voor Van Opperdoes. De paar keer dat ze elkaar nog zagen, was in een buurtkroeg in een zijstraat van de Nieuwmarkt. Als Van Opperdoes daar weleens langsliep, werd de deur opengegooid en hoorde hij een zware stem: ‘Wil je me niet meer kennen, ouwe?’

Een breed grijnzende Frits Zand stond dan in de deuropening. Steevast kletsten ze een paar minuten, totdat Van Opperdoes er een einde aan maakte en doorliep.

Tijdens hun laatste ontmoeting werd er door een aantal gasten met wie Zand had zitten drinken in de kroeg met scheve ogen naar hun gesprek gekeken.

Van Opperdoes had zijn hoofd geschud, gezegd dat Zand iets anders moest gaan doen, ander gezelschap moest zoeken, omdat anders ooit een keer de tijd aan zou breken dat hij Zand zou moeten arresteren. En dat hem dat verdriet zou doen…

Zand had gelachen en Van Opperdoes hartelijk op de schouder geslagen. ‘Wat moet, dat moet.’

Daarna was hij de kroeg weer ingegaan, bij zijn maten gaan zitten, en was Van Opperdoes doorgelopen.

Het was de laatste keer geweest dat hij Frits Zand had gezien. Daarna waren er alleen maar geruchten hoe Zand verstrikt was geraakt in de onderwereld, hoe het hem steeds lukte om nooit op te vallen.

Van Opperdoes hoorde die verhalen hoofdschuddend aan. Ten eerste omdat het alleen maar geruchten waren, ten tweede omdat hij… mochten die geruchten wél waar zijn… het zonde vond van zo’n sympathieke man als Frits Zand.

Hij zette de foto terug en bukte om in het kastje te kunnen kijken. Er stonden wat mappen in, en er lagen wat persoonlijke spullen. Hij gleed erdoorheen met zijn handen en bekeek de papieren. Toen hij overeind kwam, had hij een peinzende blik op zijn gezicht.

‘Ik mis iets in dit kastje.’

‘Wat dan?’

‘Geen identiteitsbewijs, geen paspoort. Als ze die zou hebben, zouden die hier hebben gelegen. Geen enkele twijfel over mogelijk.’

Jacob wees naar een tussendeur. ‘Op bed heeft een koffer gelegen. Dat kun je zien aan het dekbed.’

De twee keken elkaar aan. Diana Welling was verdwenen.

Hoofdstuk 16

‘En wat zijn jullie hier aan het doen?’

In de deuropening van de woning stond een strijdbare oude dame, die met afgrijzen naar de opengebroken sloten keek. Ze hield een groot formaat telefoon in haar hand, en een paraplu in de andere.

‘Ik heb de politie gebeld, hoor!’

Jacob liep naar haar toe en haalde zijn legitimatiebewijs tevoorschijn. ‘Ik bén van de politie, mevrouw.’

Peter van Opperdoes, die achter hem stond, knikte haar bemoedigend toe. ‘Ik ook, hoor.’

Jacob wees achter zich. ‘Hij ook, ja.’

Ze keek nieuwsgierig om Jacob heen, naar Van Opperdoes, die haar nu vriendelijk toezwaaide.

‘Hm, nou. Wacht toch maar even hier, totdat de echte politie er is. Iedereen kan wel zo’n kaartje namaken.’

Van Opperdoes sjokte dichterbij en met zijn goedmoedige gestalte nam hij wat van haar argwaan weg.

‘Dat is goed. We wachten samen wel even.’

Met afgrijzen keek ze naar de deur. ‘Hebben jullie dat gedaan?’

Van Opperdoes wees naar Jacob. ‘Hij.’

Jacob trok zijn wenkbrauwen omhoog, maar zei niets.

De oude rechercheur legde zijn hand op de schouder van het kleine mensje. ‘Ik zei nog tegen hem, wacht nou even, want mevrouw Welling zal zo wel thuiskomen. Maar ja, hij dacht dat ze vergeten was het gas dicht te draaien. En dat is gevaarlijk, nietwaar?’

Ze maakte een kordaat armgebaar.

‘O, maar ze komt voorlopig niet terug, hoor. Ze is met twee grote koffers naar Schiphol vertrokken. Het is dus heel goed dat jullie die deur ingetrapt hebben. Straks ontploft de boel nog.’

Van Opperdoes blikte snel naar Jacob. ‘Wanneer is ze weggegaan?’

Ze keek op haar horloge, dat als een slappe ketting om haar dunne pols hing. ‘Een halfuur… nee, alweer drie kwartier geleden. Zoiets.’

‘Was ze alleen?’ wilde Jacob weten.

Nog steeds vertrouwde ze hem kennelijk niet helemaal, want ze antwoordde met haar blik op Van Opperdoes gericht.

‘Ik heb niemand bij haar gezien.’

‘En hoe weet u dan dat ze naar Schiphol vertrok? Ze kan ook naar het station zijn gegaan, of naar een hotel ergens in Nederland…’ zei Jacob.

Ze keek hem verontwaardigd aan. ‘Ik ben niet zo dom als jij eruitziet, hoor. Ik weet het, omdat de chauffeur haar koffers hier kwam halen. Voor de deur. En toen zei ze dat ze naar Schiphol wilde.’

Van Opperdoes knikte naar Jacob. ‘Naar Schiphol.’

Ondertussen stopte een politieauto met piepende banden voor de deur en twee geüniformeerde agenten, van wie een opvallend lang was, naderden gehaast de woning.

Hun gezichten stonden bars, voorbereid op een paar zware criminelen die met de grootste moeite in bedwang werden gehouden door een weerloze, oude vrouw.

‘Daar zijn ze, agent. Ze zeggen dat ze van de politie zijn.’

Een grote grijns brak door op het gezicht van de lange agent. ‘Zo, rechercheurs… wat zijn wij hier allemaal aan het doen?’

Jacob wees naar de oude dame, die nu beteuterd hun richting op keek. ‘Wil jij haar even uitleggen dat alles goed zit?’

Van Opperdoes liep haastig langs de twee agenten. ‘En blijf meteen even hier tot de deur weer gemaakt is. Bel maar een slotenmaker of zo. Wij moeten heel snel naar Schiphol.’