Plotseling zakte de grond onder Van Opperdoes’ voeten weg. Nog net op tijd kon hij zich terugtrekken, zodat hij niet in het gapende gat viel. De tramrails gleden hier over een lange diepe geul, waar monteurs in konden staan om onder de tram te werken. Hij zag het niet meer, het was hier te donker om iets te onderscheiden.
Langzaam en met kloppend hart ging hij terug, tot hij weer in het maanlicht stond. Hij haalde diep adem en keek omhoog. Flarden wolken dreven voor de vollemaan langs.
Van Opperdoes voelde zijn hart in zijn keel kloppen.
Ergens… ergens in dit gebouw wachtte iemand.
‘Meneer Van Opperdoes!’
De stem klonk hard door de lege ruimte. Van Opperdoes keek om zich heen, maar hij zag niemand. Hij kon niet bepalen waar het geluid vandaan kwam.
‘Dat ben ik,’ antwoordde hij rustig.
‘Bent u alleen?’
‘Zoals je ziet, Menno.’
‘Ik kom eraan.’
Van Opperdoes draaide een rondje om zijn as. Door de lege ruimte en de weerkaatsingen van het geluid, kon hij er niet achter komen waar Menno zich bevond. Dat was een voordeel.
‘Menno…’
‘Ja?’
‘Blijf maar even waar je bent.’
Een stilte volgde, waarna een argwanende Menno antwoordde. ‘Hoezo dan?’
‘Er bevindt zich iemand in dit gebouw die jou graag dood wil hebben.’
‘Wat lult u nou?’
‘Je hebt je goed schuil kunnen houden, tot nu toe. Maar je had gelijk, er zit iemand achter je aan. En diegene is nu ook binnen.’
Er viel een diepe stilte.
Van Opperdoes hoorde niets meer, maar hij voelde dat Menno nog steeds op dezelfde plek zat. Die hield zich schuil en wist dat het waar was wat Van Opperdoes zei.
‘Hebt u me verraden?’
De oude rechercheur antwoordde scherp. ‘Natuurlijk niet. Je bent wel verraden, maar niet door mij.’
Een plotseling geluid weerklonk.
Van Opperdoes draaide zich snel om en zag dat de deur waardoor hij naar binnen was gekomen, nu was afgesloten. Hun enige uitweg was dicht.
‘Moet je de boel weer eens verpesten, Van Opperdoes?’ klonk een tweede stem.
De oude rechercheur sloot even zijn ogen. Dit was waar hij op had gewacht.
Op de balustrade klonken voetstappen. ‘Blijf rustig staan waar je staat. Ik heb je onder schot.’
Van Opperdoes probeerde naar boven te kijken, maar door de duisternis kon hij niets ontdekken op de balustrade en de verdieping daarachter. Er waren wel honderd plekken waar de schutter kon staan.
‘Hé, Post! Kom eens tevoorschijn!’
Het bleef lang stil, voor er een antwoord van Menno Post kwam.
‘Ben jij gek? Denk je dat je de enige bent met een wapen?’
De stem op de balustrade schamperde. ‘Interessant. Dus jij komt gewapend naar een afspraak met een rechercheur toe? Ik denk het toch niet. Kom nou maar tevoorschijn. Het kan lang of kort duren, ik vind je toch wel. Je kunt geen kant op.’
Er klonk een geluid, ongeveer dertig meter van Van Opperdoes vandaan, alsof iemand een beweging maakte en daarbij iets omgooide. Meteen klonk vanaf de balustrade een schot.
‘Ik zei toch dat je geen kant op kon?’
Van Opperdoes was geschrokken van de enorme knal, maar herstelde zich snel. ‘Blijf weg, Menno. Je zit daar veilig. De enige die geen kant op kan, is hij.’ Hij keek naar boven. ‘Ik zou dat wapen gewoon wegleggen, als ik jou was.’
Een korte lach klonk. ‘Jij durft wel, Van Opperdoes. Verdomme, wat ben je toch een eigenwijs mannetje! Ik heb je nog wel zo gewaarschuwd. Voor je huis, weet je nog? Ik zei toch dat alles anders zat dan je dacht?’
‘Ja, dat heb ik hem ook gezegd!’ riep Menno Post.
Van Opperdoes zweeg.
De stem van boven riep weer. ‘Hé, zullen we het eens omdraaien, Van Opperdoes? Als Menno niet tevoorschijn komt, schiet ik jou neer. Hoe vind je die?’
‘Dat doe je niet, Frits.’
Het was heel even stil. Toen klonk de stem weer. ‘Wat moet, dat moet, Van Opperdoes. Menno, hoor je me? Ik schiet hem neer.’
‘Wat kan mij die smeris schelen? Niks!’ schreeuwde Menno vanuit zijn schuilplaats omhoog.
‘Maar mij kan hij wel wat schelen.’
Een droge klik klonk op de balustrade, toen Jacob de haan van zijn wapen spande. Voor hem zat een geknielde man op de grond, met een geweer in de aanslag. De man verstijfde door het geluid en stond vervolgens langzaam op. Hij legde zijn wapen zachtjes op de grond en stak toen zijn handen in de lucht.
‘Ik had die ouwe nooit neergeschoten, dat weet je toch?’ zei hij.
Jacob haalde zijn handboeien tevoorschijn.
‘Hij zei al dat je dat nooit zou doen. Maar ik was er niet zo zeker van. Handen achter je rug.’
De man stak zijn handen achter zijn rug en Jacob boeide hem snel.
‘Goed. Draai je om en loop voor me uit.’
De man draaide zich om, en voor het eerst zag Jacob het gezicht van Frits Zand.
‘Dat hebben jullie goed gedaan,’ zei hij sarcastisch.
Hoofdstuk 21
De volgende ochtend zat Frits Zand in de verhoorkamer, zijn armen voor zich uitgestrekt op de tafel. Hij keek Peter van Opperdoes en Jacob een voor een aan.
‘Ik heb nergens spijt van.’
‘Je wordt verdacht van de moord op Durim Bilota.’
Zand knikte. ‘Dat heb ik ook gedaan. In de kelder. Die hufter van een Menno Post hield hem daar verborgen.’
‘En waarom heb jij hem vermoord?’
Frits Zand weifelde even. Toen leunde hij achterover. ‘Ik wil het jullie wel vertellen, maar jullie kunnen er toch helemaal niets mee.’
Van Opperdoes fronste. ‘Want?’
‘Omdat ik later in de rechtszaal alles zal ontkennen. En ik zal er nooit voor gestraft worden.’
Van Opperdoes boog voorover. ‘Omdat de belangen te groot zijn?’
‘Precies.’
De oude rechercheur leunde voorover. ‘Dat wil ik wel geloven. Als een officier van justitie jou al de gelegenheid geeft om een moord te plegen…’
Frits Zand haalde zijn schouders op. ‘Er staat nogal wat op het spel.’
‘Dus dat klopt?’
Zand zette grote onschuldige ogen op. ‘O, kom op, Van Opperdoes, jij hebt vast het hele plaatje al compleet.’
Van Opperdoes schudde zijn hoofd. ‘Officier Hansen heeft jou doorgegeven dat Menno Post vanavond om elf uur in de tramremise zou zijn, waar of niet?’
‘Klopt.’
‘Waarom?’
‘Hij had wat goed te maken. Die incompetente sufferd heeft mijn naam uit laten lekken. Per ongeluk waarschijnlijk, maar toch.’
Van Opperdoes hield zijn adem in, nu hij uit de eerste hand te horen kreeg hoe het zat. ‘Jij bent zijn kroongetuige in zijn liquidatiezaak…’
‘Dat klopt, Van Opperdoes. Ik heb een tijdje geleden besloten om samen te werken met justitie. Man, ik weet zoveel van die gasten… Maar ja, Hansen heeft mijn naam uit laten lekken. Zoals gezegd per ongeluk, denk ik. Maar sindsdien ben ik aangeschoten wild. Maar wat de druppel was…’
Jacob keek van Zand naar Van Opperdoes. Alle puzzelstukken begonnen op hun plek te vallen.
‘De druppel was dat de verdachten in de liquidatiezaak een huurmoordenaar achter je familie aan hebben gestuurd.’
Zand knikte. ‘Natuurlijk. Ik ben veel te gevaarlijk voor ze, als kroongetuige. Dus hebben ze Durim Bilota ingehuurd om mij te vermoorden. Die smerige Albanese hufter. Maar goed… het duurde twee dagen, toen wist ik waar hij zat. En justitie deed niks. En de politie kon ik niet inlichten. Ik moest het zelf doen. Durim had een afspraak gemaakt met Menno Post, zogenaamd vanwege die pillen. Maar ik had de telefoon van mijn zoon Michael. Omdat ik wist dat hij mijn zoon wilde pakken. Ik heb Michael veiliggesteld en zijn telefoon gehouden. Dus als Durim of Menno naar Michael belden, kregen ze mij aan de telefoon. Ik ben naar die kelder gegaan, Menno was er niet, alleen die Durim. Ik was sneller dan hij. En toen wist ik dat we hier weg moesten.’