Выбрать главу

Zowel de witbaard als de kale waren krijgers, dat was Jon op het eerste gezicht duidelijk. Die twee zijn heel wat gevaarlijker dan Ratelhemd. Hij vroeg zich af wie van de twee Mans Roover was.

En toen hij daar lag, in donker gehuld, toen proefde hij bloed op zijn tong. Zijn broeders knielden en baden voor hem, en hij glimlachte, en hij zong: ‘Broeders, o broeders, de Dorner heeft mij wel met zijn mes overtroefd, maar ach, eens sterven we allemaal, en ik heb zijn vrouw nog geproefd!’

Toen de laatste tonen van ‘De vrouw van de Dorner’ wegstierven keek de kale man zonder oren van zijn kaart op en wierp Ratelhemd en Ygritte, met Jon tussen hen in, een zeer duistere blik toe. ‘Wat is dat nou?’ zei hij. ‘Een kraai?’

‘De zwarte bastaard die Orel heeft opengelegd,’ zei Ratelhemd, ‘en bovendien nog zo’n rotwarg.’

‘Jullie hadden opdracht ze allemaal te doden.’

‘Deze is overgelopen,’ legde Ygritte uit. ‘Hij heeft Qhorin Halfhand eigenhandig verslagen.’

‘Die jongen?’ Dat nieuws wekte de woede van de man zonder oren. ‘De Halfhand was van mij. Heb je ook een naam, kraai?’

‘Jon Sneeuw, uwe genade.’ Hij vroeg zich af of hij ook moest knielen.

De man met de baard lachte zo hard dat de stukjes kip alle kanten op vlogen. Met de rug van een enorme hand veegde hij het vet van zijn mond. ‘Die jongen moet blind zijn. Wie heeft er ooit van een koning zonder oren gehoord! Zijn kroon zou meteen naar zijn nek zakken! Ha!’ Hij grijnsde tegen Jon en veegde zijn vingers aan zijn broek af. ‘Doe je snavel dicht, kraai. Keer je eens om, misschien vind je dan degene die je zoekt.’

Jon keerde zich om.

De zanger kwam overeind. ‘Ik ben Mans Roover,’ zei hij en hij legde de luit weg. ‘En jij bent de bastaard van Ned Stark, de Sneeuw van Winterfel.’

Heel even was Jon letterlijk sprakeloos. Toen herstelde hij zich zodanig dat hij kon zeggen. ‘Hoe… hoe wist u…’

‘Dat vertel ik je later wel,’ zei Mans Roover. ‘Hoe vond je het lied, jongen?’

‘Heel aardig. Ik had het al eens eerder gehoord.’

‘Maar ach, eens sterven we allemaal,’ zei de Koning-achter-de-Muur luchtig, ‘en ik heb zijn vrouw geproefd. Vertel eens, spreekt de Beenderheer de waarheid? Heb je mijn oude vriend de Halfhand gedood?’

‘Ja.’ Al kwam dat meer door hemzelf dan door mij.

‘De Schaduwtoren zal nooit meer zo vreeswekkend lijken,’ zei de koning op treurige toon. ‘Qhorin was mijn vijand, maar ooit was hij mijn broeder. Dus… moet ik je voor zijn dood bedanken, Jon Sneeuw, of vervloeken?’ Hij wierp Jon een spottende glimlach toe.

De Koning-achter-de-Muur leek absoluut niet op een koning, en zelfs niet echt op een wildling. Hij was van gemiddelde lengte, met een scherp gezicht, verstandige bruine ogen en lang bruin haar dat grotendeels grijs geworden was. Op zijn hoofd had hij geen kroon, noch gouden ringen om zijn armen, noch juwelen om zijn hals. Zelfs de glans van zilver ontbrak. Hij droeg wol en leer, en zijn enige opvallende kledingstuk was de gerafelde zwarte wollen mantel waarvan de lange scheuren met repen verschoten rode zijde gelapt waren.

‘U zou mij moeten bedanken voor de dood van uw vijand,’ zei Jon ten slotte, ‘en vervloeken om de dood van uw vriend.’

‘Ha!’ bulderde de witbaard. ‘Goed geantwoord.’

‘Inderdaad.’ Mans Roover wenkte Jon naderbij. ‘Als je je bij ons wilt aansluiten kun je beter weten wie we zijn. De man die je voor mij aanzag is Styr, de Magnar van Thenn. Magnar betekent “heer” in de Oude Taal.’ De man zonder oren keek Jon kil aan, terwijl Mans zich naar die met de witte baard toekeerde. ‘Onze woeste kippenschranser hier is mijn trouwe Tormund. De vrouw…’

Tormund kwam overeind. ‘Hola. Je hebt Styr met titel en al voorgesteld, doe dat dan ook bij mij.’

Mans Roover lachte. ‘Zoals je wilt. Jon Sneeuw, voor je staat Tormund Reuzendoder, Sterkverhaler, Hoornblazer en IJsbreker. En hier eveneens Tormund Dondervuist, Berengemaal, de Medevorst van Rossighal, Spreker met Goden en Vader der Heerscharen.’

‘Dat lijkt er meer op,’ zei Tormund. ‘Welkom, Jon Sneeuw. Het geval wil dat ik erg gesteld ben op wargs, zij het niet op Starks.’

‘De goede vrouw bij het komfoor,’ vervolgde Mans Roover, ‘is Dalla.’ De zwangere vrouw glimlachte verlegen. ‘Behandel haar als een koningin, ze draagt mijn kind.’ Hij keerde zich naar de laatste twee toe. ‘Deze schoonheid is haar zuster Val. De jeugdige Jarl, naast haar, is haar meest recente knuffel.’

‘Ik ben niemands knuffel,’ zei Jarl, donker en fel.

‘Val is toch niet niemand,’ snoof Tormund met de witte baard. ‘Dat zou je moeten weten.’

‘Dat zijn we dus, Jon Sneeuw,’ zei Mans Roover. ‘De Koning-achter-de-Muur en zijn hofhouding van het ogenblik. En nu lijkt het me tijd dat jij ook eens iets vertelt. Waar kom je vandaan?’

‘Winterfel,’ zei hij, ‘via slot Zwart.’

‘En wat voert je het Melkwater langs, zo ver van de huiselijke haard?’ Hij wachtte Jons antwoord niet af, maar keek meteen naar Ratelhemd. ‘Met hoeveel waren ze?’

‘Vijf. Drie zijn er dood, en de jongen is hier. De laatste is een bergflank op geklommen die onbegaanbaar was voor paarden.’ Roovers ogen keken weer in die van Jon. ‘Waren er echt maar vijf? Of sluipen er nog meer broeders van je rond?’

‘We waren met vier man plus de Halfhand. Qhorin was twintig gewone mannen waard.’

Daar moest de Koning-achter-de-Muur om glimlachen. ‘Sommigen dachten er zo over, ja. Toch… een jongen uit slot Zwart, met wachtruiters uit de Schaduwtoren? Hoe is dat zo gekomen?’

Jon had zijn leugen al helemaal klaar. ‘De opperbevelhebber had me naar de Halfhand gestuurd om gehard te worden, dus nam hij me mee op zijn wachtrit.’

Dat ontlokte Styr de Magnar een frons. ‘Een wachtrit, zeg je… waarom gaan kraaien wachtrijden in de Snerpende Pas?’

‘De dorpen waren verlaten,’ zei Jon naar waarheid. ‘Het was net of heel het vrije volk was verdwenen.’

‘Verdwenen, inderdaad,’ zei Mans Roover. ‘En niet alleen het vrije volk. Wie heeft jullie verteld waar wij waren, Jon Sneeuw?’

Tormund snoof. ‘Dat was Craster, of ik ben een blozende maagd. Ik zei toch al dat die kerel een kopje kleiner gemaakt moest worden, Mans!’

De koning wierp de oudere man een geërgerde blik toe. ‘Tormund, denk nou eens na voor je iets zegt. Ik weet best dat het Craster was. Ik vroeg het aan Jon om te zien of hij de waarheid zou spreken.’

‘Ha!’ Tormund spuwde. ‘Dat heb ik dan mooi verpest!’ Hij grijnsde Jon toe. ‘Kijk, jochie, dat is nou waarom hij koning is en ik niet. Ik kan beter drinken, beter vechten en beter zingen dan hij, en mijn lid is drie keer zo lang als het zijne, maar Mans is sluw. Hij heeft voor kraai geleerd, en kraaien zijn sluwe vogels.’

‘Ik zou graag alleen met de jongen spreken, Beenderheer,’ zei Mans Roover tegen Ratelhemd. ‘Willen jullie allemaal weggaan?’

‘Wat, ik ook?’ zei Tormund.

‘Nee, vooral jij,’ zei Mans.

‘Ik eet niet in een zaal waar ik niet welkom ben.’ Tormund stond op. ‘Ik en mijn kippetjes gaan ervandoor.’ Hij graaide nog een kip van het komfoor, propte die in een zak die in de voering van zijn mantel genaaid was, zei: ‘Ha!’ en vertrok, terwijl hij zijn vingers aflikte. De overigen volgden hem naar buiten, op de vrouw Dalla na.

‘Ga zitten, als je wilt,’ zei Roover toen ze weg waren. ‘Heb je honger? Tormund heeft in ieder geval nog twee vogels laten liggen.’