Выбрать главу

Ik vertrok de volgende ochtend… naar een plek waar een kus geen misdaad was en waar een man de mantel van zijn keuze kon dragen.’ Hij sloot de gesp en ging weer zitten. ‘En jij, Jon Sneeuw?’

Jon nam nog een slok mede. Er is maar één verhaal dat hij zal geloven.’Je zegt dat je op Winterfel was, die avond dat mijn vader koning Robert onthaalde.’

‘Dat heb ik gezegd omdat het zo was.’

‘Dan heb je ons allemaal gezien. Prins Joffry en prins Tommen, prinses Myrcella, mijn broers Robb, Bran en Rickon, mijn zusters Arya en Sansa. Je hebt hen door het gangpad zien lopen met aller ogen op zich gericht en hun plaats zien innemen aan de tafel vlak voor het podium waarop de koning en de koningin gezeten waren.’

‘Dat weet ik nog.’

‘En heb je ook gezien waar ik zat, Mans?’ Hij schoof naar voren. ‘Heb je gezien waar ze de bastaard hadden neergezet?’

Mans Roover keek langdurig naar Jons gezicht. ‘Ik geloof dat we maar een nieuwe mantel voor je moeten zoeken,’ zei de koning en hij stak zijn hand uit.

Daenerys

Het langzame, gestage dreunen van trommen en het zachte suizen van de galeiriemen weerklonken over het kalme, blauwe water. In hun kielzog kreunde de grote kogge, en daartussen spanden zich de zware kabels. De zeilen van de Balerion bungelden slap en triest aan de mast. En toch was Daenerys Targaryen, die op het voorkasteel stond en toekeek hoe haar draken elkaar door een wolkenloze blauwe lucht achternazaten, gelukkiger dan ze bij haar weten ooit geweest was.

Haar Dothraki noemden de zee het gifwater, want ze wantrouwden iedere vloeistof die hun paarden niet konden drinken. Op de dag dat de drie schepen in Qarth het anker hadden gelicht had het net geleken of ze naar de hel zouden varen in plaats van naar Pentos. Haar dappere jonge bloedruiters hadden met grote witte ogen naar de verdwijnende kustlijn gestaard, alle drie vastberaden om tegenover de twee anderen geen vrees te tonen, terwijl haar dienstmaagden Irri en Jhiqui zich wanhopig aan de reling vastklampten en bij ieder golfje moesten overgeven. De rest van Dany’s minuscule khalasar bleef benedendeks en gaf de voorkeur aan de nerveuze paarden boven de angstaanjagende, landloze wereld rondom de schepen. Toen ze zes dagen na hun vertrek in een plotseling opgestoken storm terechtkwamen had ze hen door de luiken heen gehoord: de paarden die trapten en krijsten en de ruiters die met dunne, beverige stemmen begonnen te bidden zodra de Balerion deinde of stampte.

Maar Dany vreesde geen enkele storm. Daenerys Stormgeboren, werd ze genoemd, want toen zij huilend op Drakensteen ter wereld kwam had buiten de grootste storm gehuild die Westeros sinds mensenheugenis geteisterd had, een storm die zo hevig was dat de gargouilles van de slotmuren werden gerukt en haar vaders vloot aan brandhout sloegen.

De zee-engte was vaak stormachtig, en Dany was hem als meisje wel vijftig keer overgestoken toen ze van de ene vrijstad naar de andere was gevlucht om de huurmoordenaars van de Usurpator een halve stap voor te blijven. Ze hield van de zee. Ze hield van de scherpe, zilte lucht en van de weidse vergezichten die slechts door de azuurblauwe hemel koepel werden begrensd. Die maakte dat ze zich klein voelde, maar tevens vrij. Ze hield van de dolfijnen die soms met de Balerion mee zwommen en als zilverkleurige speren de golven doorkliefden, en van de vliegende vissen waarvan ze soms een glimp opvingen. Ze hield zelfs van de zeelui met al hun liederen en verhalen. Eens, op een reis naar Braavos, toen ze had toegekeken hoe de bemanning tegen een opstekende orkaan in met veel moeite een groot groen zeil had gestreken, had ze zelfs gedacht dat het heerlijk zou zijn om een zeeman te zijn. Maar toen ze dat tegen haar broer Viserys had gezegd had die aan haar haren getrokken tot ze het uitschreeuwde. ‘Jij bent het bloed van de draak,’ had hij tegen haar gegild. ‘Een draak, geen stinkende vis.’

Dat was dwaas van hem, net als zoveel andere dingen, dacht Dany. Als hij wijzer en geduldiger was geweest zou hij nu naar het westen varen om de troon waarop hij recht had te veroveren. Ze was gaan beseffen dat Viserys dom en geniepig was, maar toch miste ze hem soms. Niet de wrede zwakkeling die hij uiteindelijk was geworden, maar de broer bij wie ze soms in bed had mogen kruipen, de jongen die haar over de Zeven Koninkrijken verhaalde en haar vertelde hoeveel beter hun leven zou worden als hij eenmaal zijn kroon had opgeëist.

Naast haar dook de kapitein op. ‘Ik wou dat die Balerion net zo goed kon zweven als haar naamgenoot, uwe genade,’ zei hij in het bastaard-Valyrisch met een zwaar Pentisch accent. ‘Dan hoefden we niet te roeien of te slepen en ook niet om wind te bidden.’

‘Inderdaad, kapitein,’ antwoordde ze met een glimlach, blij dat ze de man voor zich gewonnen had. Net als zijn meester Illyrio Mopatis was kapitein Groleo een oude man uit Pentos, en bij de gedachte dat hij drie draken op zijn schip moest vervoeren was hij zo zenuwachtig geweest als een jong meisje. Langs de zij boorden hingen nog steeds vijftig emmers met zeewater, voor het geval er brand zou uitbreken. Aanvankelijk had Groleo gewild dat de draken gekooid werden en Dany had ermee ingestemd om hem gerust te stellen, maar ze hadden zich zo duidelijk miserabel gevoeld dat ze al snel van gedachten was veranderd en erop aangedrongen had om ze los te laten.

Zelfs kapitein Groleo was daar nu blij om. Er was één brandje geweest dat makkelijk geblust kon worden, maar daar stond tegenover dat er plotseling heel wat minder ratten op de Balerion waren dan eerst, toen het schip nog onder de naam Saduleon voer. En de bemanning, eens even angstig als nieuwsgierig, schepte nu een vreemde, felle trots in ‘haar’ draken. Iedereen, van kapitein tot koksmaatje, vond het prachtig om de drie te zien vliegen… maar niemand zozeer als Dany.

Dit zijn mijn kinderen, zei ze bij zichzelf, en als de maegi de waarheid heeft gesproken zijn het waarschijnlijk de enige kinderen die ik ooit zal hebben.

Viserions schubben hadden de kleur van verse room, zijn horens, vleugel beenderen en de kam op zijn rug die van donker goud dat in de zon als metaal oplichtte. Rhaegal was zomergroen en herfstbruin. Ze scheerden in grote kringen boven het schip rond, steeds hoger, want de een probeerde steeds boven de ander uit te klimmen.

Draken vielen bij voorkeur van bovenaf aan, had Dany ontdekt. Als de een tussen de ander en de zon in kwam vouwde hij zijn vleugels op en dook met veel geschreeuw omlaag. Dan tuimelden ze uit de hemel in een verstrengelde, verwarde kluwen van schubben, met happende kaken en zwiepende staarten. De eerste keer dat ze dat deden had ze gevreesd dat ze elkaar wilden doden, maar het was maar een spelletje. Zodra ze in zee plonsden lieten ze elkaar los en stegen weer op, krijsend en sissend, en dan dampte het zoute water van hun grote vleugels, die klauwend door de lucht maaiden. Drogon vloog ook rond, maar hij was uit zicht. Hij was op jacht, vele mijlen voor of achter hen.