Выбрать главу

Dat vatte zijn bewaakster verkeerd op. ‘Ik ben niet stom. Noch doof.’

Hij bleef vriendelijk tegen haar; met haar de spot drijven zou zo makkelijk zijn dat het niet leuk meer was. ‘Ik praatte in mezelf, en niet over jou. Die gewoonte wen je jezelf snel aan in een cel.’

Ze fronste tegen hem, duwde de riemen naar voren en trok eraan, duwde ze weer naar voren, en zei niets.

Even glad van tong als ze fraai van gezicht is. ‘Naar je taalgebruik te oordelen ben je edel geboren.’

‘Mijn vader is Selwyn van Tarth, bij de genade der goden heer van Evenschemer.’ Zelfs dat zei ze niet van harte.

‘Tarth,’ zei Jaime. ‘Een akelige, grote rots in de zee-engte, als ik het wel heb. En Evenschemer is eedplichtig aan Stormeinde. Hoe komt het dat je Robb van Winterfel dient?’

‘Ik dien vrouwe Catelyn. En zij heeft me opgedragen u veilig bij uw broer Tyrion in Koningslanding af te leveren, niet om woorden met u te wisselen. Zwijg.’

‘Ik heb mijn buik vol van dat gezwijg, mens.’

‘Praat dan maar tegen ser Cleos. Ik heb tegen monsters niets te zeggen.’

‘Oei,’ zei Jaime. ‘Zijn hier monsters in de buurt? Onder water misschien? In dat wilgenbosje? En ik heb mijn zwaard niet!’

‘Iemand die zijn eigen zuster schendt, zijn koning vermoordt en een onschuldig kind in de dood stort verdient geen andere naam.’

Onschuldig? Dat rotjoch bespioneerde ons. Jaime had alleen maar een uurtje samen met Cersei gewild. Hun reis naar het noorden was één langdurige kwelling geweest. Iedere dag had hij haar gezien zonder haar te kunnen aanraken en geweten dat Robert elke avond beschonken haar bed in tolde in dat krakende huis op wielen. Tyrion had zijn best gedaan hem in een goed humeur te houden, maar dat was niet genoeg geweest. ‘Als het over Cersei gaat neem je de hoffelijkheid in acht, deerne,’ zei hij waarschuwend.

‘Ik heet Briënne, geen deerne.’

‘Wat kan jou het schelen hoe een monster je noemt?’

‘Ik heet Briënne,’ herhaalde ze, vasthoudend als een jachthond.

‘Jonkvrouw Briënne?’ Nu keek ze zo ongemakkelijk dat Jaime begreep dat hij een zwakke plek had gevonden. ‘Of zou ser Briënne je beter bevallen?’ Hij lachte. ‘Nee, ik vrees van niet. Je kunt een melkkoe met een staartriem, hoofdplaat en borstpantser uitdossen en haar van top tot teen met zijde behangen, maar daarmee kun je er nog niet mee ten strijde trekken.’

‘Neef Jaime, alsjeblieft, wil je niet zulke grove taal uitslaan.’ Onder zijn mantel droeg ser Cleos een wapenrok met de tweelingtorens van het huis Frey, gekwartierd met de gulden leeuw van Lannister. ‘We hebben nog ver te gaan, laten we nu geen ruzie met elkaar maken.’

‘Als ik ruzie maak, doe ik dat met een zwaard, neef. Ik sprak de dame toe. Vertel eens, deerne, zijn alle vrouwen op Tarth zo lelijk als jij? Dan heb ik met de mannen te doen. Misschien weten ze op zo’n naargeestige berg in zee niet hoe echte vrouwen eruitzien.’

‘Tarth is mooi,’ gromde de deerne tussen de riemslagen door. ‘Het wordt het Eiland van Saffier genoemd. Hou je kop, monster, tenzij je wilt dat ik je muilkorf.’

‘Ze is nog grof gebekt ook, hè neef?’ vroeg Jaime aan ser Cleos. ‘Al moet ik wel toegeven dat ze lef heeft. Er zijn niet veel mannen die me recht in mijn gezicht voor monster durven uitmaken.’ Al nemen ze achter mijn rug ongetwijfeld geen blad voor de mond.

Ser Cleos kuchte nerveus. ‘Jonkvrouw Briënne heeft die leugens vast van Catelyn Stark. De Starks koesteren geen hoop u met het zwaard te verslaan, dus nu voeren ze oorlog met venijnige woorden.’

Ze hébben me met het zwaard verslagen, kinloos misbaksel dat je bent. Jaime glimlachte wereldwijs. Wereldwijze lachjes zijn voor velerlei uitleg vatbaar als je de mensen hun gang laat gaan. Heeft neef Cleos al die vuilspuiterij nu echt geslikt of wil hij bij mij in een goed blaadje komen? Wat hebben we hier, een eerlijke schaapskop of een kontlikker?

Ser Cleos bazelde onbekommerd verder. ‘Wie denkt dat een gezworen broeder van de Koningsgarde een kind te na zou komen weet niet wat eer is.’

Een kontlikker. De waarheid was, dat Jaime er spijt van had gekregen dat hij Brandon Stark uit dat raam had gekieperd. Toen het jong alsmaar niet doodging had Cersei hem geen moment rust gegund. ‘Hij was zeven, Jaime,’ had ze hem verweten. ‘Zelfs als hij begreep wat hij zag hadden we hem heus wel zo bang kunnen maken dat hij zijn mond hield.’

‘Ik had nooit gedacht dat jij zou willen…’

‘Jij dénkt ook nooit. Als dat joch bijkomt en zijn vader vertelt wat hij heeft gezien…’

‘Als, als, als.’ Hij had haar op schoot getrokken. ‘Als hij bijkomt zeggen we dat hij gedroomd heeft, we maken hem voor leugenaar uit en in het ergste geval vermoord ik Ned Stark.’

‘En wat denk je dat Robert dan zal doen?’

‘Laat Robert doen wat hem goeddunkt. Ik verklaar hem desnoods de oorlog. De Oorlog om Cerseis Kut, zullen de zangers dat noemen.’

‘Jaime, laat me los,’ raasde ze, worstelend om los te komen.

In plaats daarvan had hij haar gekust. Even had ze zich verzet, maar toen opende haar mond zich onder de zijne. Hij herinnerde zich de smaak van wijn en kruidnagelen op haar tong. Ze sidderde. Zijn hand ging naar haar keurs en gaf er een ruk aan, zodat de zijde scheurde en haar borsten vrijkwamen. En even waren ze dat joch van Stark vergeten.

Had Cersei er naderhand wel weer aan gedacht en die kerel gehuurd over wie vrouwe Catelyn had gesproken, om er zeker van te zijn dat de jongen nooit meer zou ontwaken? Als ze hem dood had willen hebben had ze mij wel gestuurd. En het is niets voor haar om een handlanger te sturen die zo’n moord zo grandioos verknoeit.

Stroomafwaarts glansde de zon op het winderige rivieroppervlak. De zuidelijke oever was van rode klei, gelijkmatig als een weg. Kleine stroompjes voedden de grotere, en de rottende stronken van verdronken bomen klampten zich aan de oevers vast. De noordkant was wilder. Twintig voet hoge, steile rotsen rezen boven hen uit, bekroond door groepjes beuken, eiken en kastanjes. Op de heuvels verderop ontwaarde Jaime een wachttoren die met iedere riemslag groeide, maar lang voor ze er waren zag hij al dat het ding verlaten was en dat de verweerde stenen door klimrozen overwoekerd waren.

Toen de wind draaide hielp ser Cleos de forse deerne het zeil te hijsen, een stijve driehoek van rood en blauw gestreept zeildoek. De kleuren van de Tullings, die hen zouden verzekeren van ellende als ze op de rivier op Lannister-troepen zouden stuiten. Maar een ander zeil hadden ze niet. Briënne nam het roer. Jaime gooide het zijzwaard uit, en zijn ketens rammelden. Daarna schoten ze sneller op, hun vlucht werd bevorderd door wind en stroom. ‘We kunnen onszelf het nodige gereis besparen als je me bij mijn vader aflevert in plaats van bij mijn broer,’ merkte hij op.

‘De dochters van vrouwe Catelyn zijn in Koningslanding. Of ik ga terug met de meisjes, of ik ga helemaal niet terug.’

Jaime keerde zich naar ser Cleos toe. ‘Neef, leen me je mes.’

‘Nee.’ De vrouw verstrakte. ‘Ik wil niet hebben dat je gewapend bent.’ Haar stem was even onbuigzaam als steen.

Ze is zelfs nog bang voor me als ik ketens draag. ‘Cleos, ik vrees dat ik je moet vragen of je me wilt scheren. Laat de baard zitten, maar haal wel het haar van mijn hoofd.’

‘Wil je kaalgeschoren worden?’ vroeg Cleos Frey.

‘Het rijk kent Jaime Lannister als een baardeloze ridder met lang gouden haar. Een kale vent met een smerige gele baard valt misschien minder op. Ik wil liever niet herkend worden met die ijzers om.’