Выбрать главу

Het tweetal kromp ineen. Daise Kongar, de Wijsheid hier in Emondsveld, zou dit soort onzin niet toestaan. Feitelijk zou ze heel wat meer .doen dan het niet toestaan. Ze maakten echter een kniebuiging en mompelden beiden triest: ‘Ja, mijn vrouwe.’ Ze betreurden het nu al dat ze hiermee Daises tijd gingen verknoeien, of zouden dat spoedig doen.

En die van mij verknoeien, bedacht Faile. Iedereen wist dat Perijn zelden bij ontvangsten aanwezig was, anders zouden ze hun stomme ‘probleem’ nooit naar voren hebben gebracht. Als hij hier was geweest, waar hij hoorde te zijn, zouden ze eerder zijn weggeglipt dan het hem te vertellen. Faile hoopte dat de warmte Daise heel prikkelbaar had gemaakt. Jammer dat het onmogelijk was om Perijn door Daise aan te laten pakken.

Cen Buin had de plek van de vrouwen al ingenomen nog voor die sloffend weg hadden kunnen gaan. Hoewel hij zwaar op zijn wandelstok leunde, die bijna even knoestig was als hij, lukte het hem een zwierige buiging te maken, die hij vervolgens verknoeide door met zijn bottige vingers door zijn dunne haren te strijken. Als gewoonlijk leek het of hij in zijn ruwe bruine jas had geslapen. ‘Het Licht schijne op u, mijn vrouwe Faile, en op uw geachte echtgenoot, heer Perijn.’ De deftige woorden pasten niet bij zijn krasserige stem. ‘Vergun mij mijn wensen voor uw beider aanhoudend geluk aan die van de dorpsraad toe te voegen. Uw verstand en schoonheid verlichten onze levens, evenals de rechtvaardigheid van uw uitspraken.’

Faile trommelde met haar vingers op de stoelleuning voor ze zich kon beheersen. Bloemrijke loftuitingen en niet het gewoonlijke zure gemopper. Ze herinnerde zichzelf eraan dat hij in de dorpsraad van Emondsveld zat en dus als een man met invloed een redelijke achting verdiende. En dat hij op medeleven rekende met dat gespeel met zijn wandelstok. De rietdekker was even kwiek als een man die half zo jong was. Hij wilde iets van haar. ‘Wat brengt u me vandaag, baas Buin?’

Cen richtte zich op, vergat zich op zijn stok omhoog te duwen en tevens de zure klank uit zijn stem te bannen. ‘Die buitenlanders die maar binnenstromen. Ze brengen hier van alles wat we niet willen.’ Hij leek te vergeten dat zij eveneens een vreemdelinge was; de meeste mensen in Tweewater waren dat vergeten. ‘Buitenlandse manieren, mijn vrouwe. Onbetamelijke kledij. U zult van de vrouwen wel horen hoe die Domani-sloeries zich kleden, zo u het al niet hebt vernomen.’ Toevallig had ze dat inderdaad. Een korte schittering in Cens ogen verried dat hij het zou betreuren indien zij hun verlangens inwilligde. ‘Die vreemden stoten ons het brood uit de mond en nemen onze handel over. Neem die kerel uit Tarabon met zijn stomme dakpannen. Hij gebruikt knechten die nuttiger werk kunnen doen. Hij heeft geen hart voor de eerlijke Emondsvelders. Moet u horen, hij...’ Zich koelte toewuivend, luisterde ze niet meer, terwijl het uiterlijk leek of ze hem aandachtig aanhoorde. Ze had die kunst van haar vader geleerd en dat kwam bij dit soort gelegenheden natuurlijk goed van pas. Baas Hornval was met zijn dakpannen een geduchte mededinger van rietdekker Cen Buin.

Niet iedereen bezat Buins afkeer van nieuwkomers. Haral Lohan, de smid van Emondsveld, was in zaken gegaan met een messenslijper uit Arad Doman en een edelsmid van de Vlakte van Almoth. Baas Aydaer had twee mannen en vrouwen in dienst die wisten hoe ze meubels moesten maken en verfraaien. Ze konden ze bovendien vergulden, hoewel er in deze streken zeker geen goud voorradig was. Haar stoel en die van Perijn waren hun werk en konden wedijveren met de mooiste meubels van elders. Buin zelf had trouwens een handvol knechten aangenomen en die kwamen niet allemaal uit Tweewater. Er waren door de Trolloks veel daken in vlammen opgegaan en overal verrezen nieuwe huizen. Perijn had het recht niet haar met deze onzin op te zadelen. De mensen in Tweewater hadden hem immers tot hun heer uitgeroepen – dat mocht ook wel, nadat hij hen naar de overwinning had geleid – en hij zou ook weleens mogen inzien dat hij daar niets aan kon veranderen – zoals hij ongetwijfeld besefte wanneer ze voor hem bogen en hem aanspraken met heer Perijn, nadat hij hun net had gezegd dat niet te doen. Niettemin zette hij zich schrap tegen elk uiterlijk vertoon dat ermee gepaard ging, tegen alles wat mensen van hun heren en vrouwen verwachtten. Nog erger, hij ontweek alle plichten die een heer had. Faile kende die haarfijn, want ze was de oudste van de nog in leven zijnde kinderen van Davram t’Gahline Bashere, Heer van Bashere, Tyr en Sidona, Wachter van de Verwording, Verdediger van het Hartland, maarschalkgeneraal van koningin Tenobia van Saldea. Ze was dan wel weggevlucht om Jager naar de Hoorn te worden – en had dat weer opgegeven voor een echtgenoot, wat haar soms nog verbijsterde – maar ze herinnerde zich alles. Perijn luisterde wanneer ze het uitlegde en knikte telkens braaf op het juiste ogenblik, maar hem dat alles écht laten doen leek op de pogingen om een paard de sa’sara bij te brengen.

Eindelijk ging Buins gemopper over in gesputter waarbij hij zich nog net op tijd herinnerde het scheldwoord in te slikken dat op zijn tong lag.

‘Perijn en ik hebben voor riet gekozen,’ zei Faile kalm, terwijl Cen Buin nog steeds heel tevreden met zichzelf instemmend stond te knikken. Ze voegde eraan toe: ‘U hebt het nog niet af.’ Hij schrok. ‘U schijnt meer daken te hebben aangenomen dan u aankunt, baas Buin. Als ons dak niet spoedig wordt opgeleverd, vrees ik dat we bij baas Hornval om pannen gaan vragen.’ Cens mond bewoog in veelzeggend zwijgen. Als zij een pannendak op het herenhuis liet maken, zouden anderen volgen, ik heb uw uiteenzetting met genoegen aangehoord, maar ik weet zeker dat u liever ons dak afmaakt dan tijd te verspillen aan zinloze gesprekken, hoe aangenaam ook.’

Cen Buin keek haar heel even met smalle lippen woest aan, maar maakte toen een kleine buiging. Iets onverstaanbaars mompelend, afgezien van een verstikt ‘mijn vrouwe’ aan het eind, beende hij naar buiten, hard met zijn wandelstok stampend. Ongelooflijk dat deze mensen met dit soort zaken haar tijd verknoeiden. Perijn moest zijn deel hiervan gaan doen, al moest ze hem met handen en voeten aan de stoel vastbinden.

De rest wekte niet zoveel ergernis. Een vroeger forse vrouw in een met bloemen geborduurd kleed dat als een aardappelzak om haar heen viel, was helemaal van de Kop van Toman, aan de andere kant van de Vlakte van Almoth, gekomen. Ze wilde een bedrijfje opzetten in kruiden en genezingen. De zwaarwichtige Jon Ayellin, zijn kale hoofd wrijvend, en de magere Tad Torfin, die met zijn jaspanden speelde, hadden een geschil over de grenzen van hun velden en akkers. Twee donkere mijnwerkers uit Arad Doman in lange leren vesten en met kortgeknipte baarden, meenden sporen van goud en zilver in de heuvels nabij Emondsveld te hebben opgemerkt tijdens hun tocht over de bergen. Ook van ijzer, al hadden ze daar minder belangstelling voor. Ten slotte was er een uitgemergelde Taraboonse, met een doorzichtige sluier voor haar magere gezicht en haar lichtblonde haren in honderden dunne vlechtjes, die beweerde dat ze meester tapijt weven was en wist hoe weefgetouwen voor tapijten werden gemaakt.

De vrouw met belangstelling voor kruiden stuurde Faile naar de vrouwenkring. Als Espara Soman haar zaakjes kende, zouden ze een plaatsje voor haar vinden als helpster van een Wijsheid. Nu er zoveel nieuwe mensen aankwamen, velen verzwakt door de reis, had bijna elke Wijsheid in Tweewater een paar leerlingen, en allen zochten er meer. Het was wellicht niet precies wat Espara beoogd had, maar ze zou daarmee moeten beginnen. Enkele vragen maakten duidelijk dat noch Tad noch Jon eigenlijk wist waar de grens lag – blijkbaar maakten ze er al ruzie over voor Faile was geboren – dus stuurde ze hen weg met de opdracht het verschil te delen. Dat zou volgens hen beiden ook de beslissing van de dorpsraad zijn geweest; de reden waarom hun geschil zo lang stand had gehouden.