Выбрать главу

Ze liepen tussen de zuilen door terug. Blinde stenen ogen leken hen te volgen op hun weg. De koning hield zijn arm om Neds schouders geslagen. ‘Je moet je hebben afgevraagd waarom ik na al die tijd eindelijk eens naar het noorden kom, naar Winterfel.’

Ned had zijn vermoedens maar sprak ze niet uit. ‘Om van mijn gezelschap te genieten toch zeker?’ zei hij luchtig. ‘En dan is de Muur er nog. U moet erheen, Uwe Genade, om over de weergang te lopen en te spreken met degenen die hem bemannen. De Nachtwacht is nog slechts een schim van wat hij vroeger was. Benjen zegt…’

‘Ik zal ongetwijfeld gauw genoeg te horen krijgen wat je broer te zeggen heeft,’ zei Robert. ‘De Muur staat er al, hoe lang, achtduizend jaar? Dan zal hij er nog wel een paar dagen langer staan ook. Ik heb dringender zorgen. Dit zijn moeilijke tijden. Ik moet de juiste mensen om me heen hebben. Mensen als Jon Arryn. Hij diende mij als heer van het Adelaarsnest, als landvoogd van het Oosten en als Hand des Konings. Hij zal niet makkelijk te vervangen zijn.’

‘Zijn zoon…’ begon Ned.

‘Zijn zoon erft het Adelaarsnest en alle inkomsten die daaraan verbonden zijn,’ zei Robert bruusk. ‘Meer niet.’

Dat overviel Ned. Stomverbaasd bleef hij staan en keek opzij naar zijn koning. De woorden kwamen ongevraagd. ‘De Arryns zijn van oudsher landvoogd van het Oosten. De titel is aan de heerlijkheid verbonden.’

‘Misschien dat die eer hem weer toevalt als hij meerderjarig wordt,’ zei Robert. ‘Maar ik moet met dit jaar rekening houden, en met het volgende. Een zesjarig kind hoort niet aan het hoofd van de strijdkrachten, Ned.’

‘In vredestijd is dat alleen maar een eretitel. Laat de jongen die toch houden. Al is het maar vanwege zijn vader. Dat ben je Jon toch zeker wel voor zijn diensten verschuldigd?’

De koning was misnoegd. Hij haalde zijn arm van Neds schouders. ‘Het was Jons plicht zijn leenheer te dienen. Ik ben niet ondankbaar, Ned. Uitgerekend jij zou dat toch moeten weten. Maar de zoon is de vader niet. Een kind kan niet over het Oosten heersen.’ Zijn toon werd milder. ‘Genoeg hierover. We moeten het over een belangrijker ambt hebben en ik maak liever geen ruzie met je.’

Robert greep Ned bij zijn elleboog. ‘Ik heb je nodig, Ned.’

‘U kunt over mij beschikken, Uwe Genade. Altijd.’ Dat moest hij wel zeggen, dus zei hij het, bevreesd voor wat er nu misschien zou komen.

Robert leek hem nauwelijks te horen. ‘Die jaren dat we in het Adelaarsnest woonden… alle goden, dat waren nog eens jaren. Ik wil je weer aan mijn zij hebben, Ned. Ik wil je in Koningslanding hebben, niet hier aan het einde van de wereld waar geen mens iets aan je heeft, verdomme.’ Robert staarde het duister in, en even keek hij zo melancholiek als een Stark. ‘Ik zweer je, op een troon zitten is duizendmaal zo moeilijk als er een veroveren. Wetten zijn saaie dingen, en kopergeld tellen is nog erger. En de mensen… er komt geen eind aan. Ik zit op die verrekte ijzeren stoel hun klachten aan te horen tot mijn hoofd leeg en mijn achterste rauw is. Allemaal willen ze wat, of het nu geld, land of gerechtigheid is. De leugens die ze debiteren… en de edele heren en dames zijn al geen haar beter. Ik word door vleiers en dwazen omringd. Het is om gek van te worden, Ned. De helft durft me de waarheid niet te zeggen en de andere helft weet niet wat die is. Er zijn nachten dat ik wou dat we verloren hadden, daar bij de Drietand. Nou ja, niet echt, maar…’

‘Ik begrijp het,’ zei Ned zachtjes.

Robert keek hem aan. ‘Ik geloof je. Maar dan ben je wel de enige, ouwe vriend van me.’ Hij glimlachte. ‘Heer Eddard Stark, ik zou u graag tot Hand des koning benoemen.’

Ned liet zich op één knie zinken. Het aanbod verraste hem niet: waarom zou Robert anders helemaal hierheen zijn gekomen? De Hand des Konings was de op één na machtigste man in de Zeven Koninkrijken. Hij sprak namens de koning, voerde ’s konings leger aan en stelde ’s konings wetten op. Soms zat hij zelfs op de ijzeren troon om namens de koning recht te spreken als deze zelf afwezig of ziek of om een andere reden niet beschikbaar was. Robert bood hem een verantwoordelijkheid aan die even groot was als het rijk zelf.

Het was het laatste dat hij wilde.

‘Uwe Genade,’ zei hij. ‘Ik ben die eer onwaardig.’

Robert gaf een goedaardige grom van ongeduld. ‘Als ik je wilde eren zou ik het goedvinden dat je je terugtrok. Maar ik ben van plan jou het rijk te laten besturen en zijn oorlogen te laten uitvechten terwijl ik me voortijdig het graf in eet en drink en naai.’ Grijnzend sloeg hij tegen zijn onderbuik. ‘Je kent het gezegde over de koning en zijn Hand?’

Ned kende het gezegde. ‘Wat de koning droomt, dat bouwt de Hand.’

‘Ik ben eens naar bed geweest met een vissersmeisje, en zij vertelde me dat de lagere standen het wat bloemrijker formuleren. De koning eet, zeggen ze, en de Hand vangt de schijt op.’ Hij wierp zijn hoofd naar achteren en bulderde van het lachen. De echo’s galmden door het donker, en het leek of overal om hen heen de doden van Winterfel met kille, afkeurende blikken toekeken.

Ten slotte verflauwde het gelach en stierf weg. Ned lag nog op één knie geknield, met opgeheven blikken. ‘Verdomme, Ned,’ klaagde de koning. ‘Je zou me tenminste het plezier kunnen doen om te glimlachen.’

‘Ze zeggen dat het hier ’s winters zo koud wordt dat je gelach in je keel bevriest, zodat je erin stikt,’ zei Ned op effen toon. ‘Wie weet hebben de Starks daarom zo weinig gevoel voor humor.’

‘Kom met me mee naar het zuiden, dan leer ik je weer lachen,’ beloofde de koning. ‘Je hebt me geholpen die verdomde troon te veroveren, dus help me dan nu om hem te houden. Wij zijn voorbestemd om samen te heersen. Als Lyanna nog had geleefd waren we broers geweest. Niet alleen vriendschapsbanden zouden ons binden, ook banden des bloeds. Maar het is nog niet te laat. Ik heb een zoon. Jij hebt een dochter. In mijn Joff en jouw Sansa zullen onze geslachten zich verenigen, zoals dat eens had moeten gebeuren met Lyanna en mij.’

Dat aanbod overviel hem wél. ‘Sansa is pas elf.’

Robert wuifde ongeduldig met een hand. ‘Oud genoeg om zich te verloven. Het huwelijk kan wel een paar jaar wachten.’ De koning glimlachte. ‘En nu opstaan en ja zeggen, vervloekt nog aan toe.’

‘Ik zou niets liever doen, Uwe Genade,’ antwoordde Ned. Hij aarzelde. ‘Al die eerbewijzen komen zo onverwachts. Mag ik er een tijdje over denken? Ik moet het aan mijn vrouw vertellen…’

‘Ja, ja, natuurlijk, zeg het tegen Catelyn, slaap er een nachtje over als je dat per se wilt.’ De koning boog zich naar voren, greep Neds hand en trok hem ruw overeind. ‘Maar laat me niet te lang wachten. Ik ben geen al te geduldig man.’

Even kreeg Eddard Stark een onheilspellend voorgevoel. Hij hoorde hier thuis, in het noorden. Hij keek naar de stenen gestalten rondom hen en haalde diep adem in de kiSe stilte van de crypte. Hij voelde dat de ogen van de doden op hem gericht waren. Hij wist dat ze allemaal luisterden. En het werd winter.

Jon

Het kwam voor — niet vaak, maar zo nu en dan — dat Jon Sneeuw blij was dat hij een bastaard was. Toen hij zijn wijnbeker weer eens bijvulde uit een passerende schenkkan bedacht hij dat dit misschien zo’n gelegenheid was. Hij ging weer op zijn bank tussen de jongere pages zitten en nam een slok. De zoete, fruitige smaak van zomerwijn vulde zijn mond en bracht een glimlach op zijn lippen.

De grote zaal van Winterfel was bedompt van de rook en doortrokken van de lucht van geroosterd vlees en versgebakken brood. De grauwe stenen muren waren met banieren behangen. Wit, goud en karmozijnrood: de schrikwolf van Stark, de gekroonde hertenbok van Baratheon, de leeuw van Lannister. Een zanger bespeelde de hoge harp en droeg een ballade voor, maar aan dit uiteinde van de zaal kwam zijn stem nauwelijks boven het geloei van de vlammen, het gekletter van aardewerken borden en het geroezemoes van honderd dronkemansgesprekken uit.