De wolvenwelp kwam aanstappen en drukte zijn snuit tegen Jons gezicht, maar met één waakzaam oog op Tyrion Lannister gericht, en toen de dwerg een hand uitstak om hem te aaien week hij achteruit en ontblootte zijn gebit in een geluidloze grauw. ‘Verlegen, hè?’ merkte Lannister op.
‘Zitten, Spook!’ beval Jon. ‘Braaf zo. Zit stil.’ Hij keek op naar de dwerg. ‘U kunt hem nu wel aanraken. Hij zal zich niet verroeren voor ik het zeg. Ik ben bezig hem af te richten.’
‘Dat zie ik,’ zei Lannister. Hij woelde door de sneeuwwitte vacht tussen Spooks oren en zei: ‘Brave wolf.’
‘Als ik er niet bij was zou hij u de keel openrijten,’ zei Jon. Dat was eigenlijk nog niet zo, maar eens zou het zo zijn.
‘Blijf dan maar in de buurt,’ zei de dwerg. Hij draaide zijn bovenmaatse hoofd naar één kant en bekeek Jon met zijn ongelijke ogen. ‘Ik ben Tyrion Lannister.’
‘Dat weet ik,’ zei Jon. Hij kwam overeind. Rechtopstaand was hij langer dan de dwerg. Dat was een vreemde gewaarwording.
‘Jij bent Ned Starks bastaard, hè?’
Jon voelde een rilling door zijn lijf gaan. Hij klemde zijn lippen op elkaar en zei niets.
‘Heb ik je gekwetst?’ zei Lannister. ‘Wat jammer. Dwergen hoeven niet tactvol te zijn. Generaties buitelende dwazen in narrenpak hebben me het recht verschaft om me slecht te kleden en de eerste de beste rotopmerking te maken die in mijn hoofd opkomt.’ Hij grijnsde. ‘Maar je bent dus de bastaard.’
‘Heer Eddard Stark is mijn vader,’ gaf Jon stijfjes toe. Lannister bestudeerde zijn gezicht. ‘Ja,’ zei hij. ‘Ik kan het zien. Je hebt meer van een noorderling dan je broers.’
‘Halfbroers,’ verbeterde Jon hem. De opmerking van de dwerg deed hem goed, maar hij probeerde het niet te laten merken.
‘Laat me je dan een goede raad geven, bastaard,’ zei Lannister.
‘Vergeet nooit wat je bent, want de wereld doet het zeker niet. Put er kracht uit, dan wordt het nooit een zwakke plek. Gebruik het als schild, dan zal het nooit als wapen tegen je gebruikt worden.’
Jon was niet in de stemming om van wie ook goede raad aan te nemen. ‘Wat weet u ervan hoe het is om een bastaard te zijn?’
‘Alle dwergen zijn bastaarden in de ogen van hun vader.’
‘U bent uw moeders wettig geboren zoon, een Lannister.’
‘O ja?’ kaatste de dwerg sardonisch terug. ‘Dat moet je mijn vader vertellen. Mijn moeder is bij mijn geboorte gestorven, en hij heeft nooit zekerheid gehad.’
‘Ik weet niet eens wie mijn moeder was,’ zei Jon.
‘Ongetwijfeld een vrouw. Dat is meestal zo.’ Jon kreeg een wrang lachje toegeworpen. ‘Bedenk dit wel, jongen. Alle dwergen mogen dan bastaarden zijn, maar niet alle bastaarden hoeven dwergen te zijn.’ En met die woorden draaide hij zich om en drentelde fluitend terug naar het feest. Toen hij de deur opende werd zijn schaduw door het licht van binnenuit duidelijk zichtbaar over de binnenplaats geworpen, en even was Tyrion Lannister zo lang als een koning.
Catelyn
Van alle kamers in de Grote Donjon van Winterfel waren de slaapkamers van Catelyn het warmst. Ze hoefde zelden de haard aan te steken. Het kasteel was boven natuurlijke hete bronnen gebouwd, en het gloeiende water stroomde door de muren en kamers als bloed door een menselijk lichaam. Het verdreef de kilte uit de stenen kamers, vulde de tuinkassen met een vochtige warmte en voorkwam dat de grond bevroor. In een twaalftal kleine binnenhoven steeg dag en nacht de stoom van open vijvers op. ’s Zomers was dat een onbeduidend detail, ’s winters het verschil tussen leven en dood.
Catelyns bad was altijd dampend heet en haar muren voelden warm aan. Die warmte deed haar aan Stroomvliet denken, aan zonnige dagen met Lysa en Edmar, maar Ned kon de hitte niet verdragen. De Starks waren op kou berekend, placht hij tegen haar te zeggen, en dan zei ze lachend tegen hem dat ze in dat geval hun kasteel beslist op de verkeerde plaats hadden gebouwd.
Dus na afloop rolde Ned van haar af en klom van haar bed, zoals hij al duizendmaal had gedaan. Hij liep de kamer door, trok de zware wandkleden opzij en gooide een voor een de hoge, smalle raampjes open om de nachtlucht binnen te laten.
De wind blies om hem heen terwijl hij met zijn gezicht naar het donker stond, naakt en met lege handen. Catelyn trok de bontvellen op tot haar kin en sloeg hem gade. Om de een of andere reden zag hij er kleiner en kwetsbaarder uit, net de jongeling met wie ze veertien lange jaren geleden in de sept van Stroomvliet was getrouwd. Haar lendenen waren nog pijnlijk, zo heftig had hij de liefde met haar bedreven. Het was een aangename pijn. Ze voelde zijn zaad binnen in zich. Ze bad dat het daar tot leven zou komen. Sinds Rickon waren er drie jaar verstreken. Ze was nog niet te oud. Ze zou hem nog een zoon kunnen schenken.
‘Ik ga nee tegen hem zeggen,’ zei Ned terwijl hij zich weer naar haar toekeerde. Zijn blik was opgejaagd, zijn stem schor van twijfel. Catelyn ging rechtop in het bed zitten. ‘Dat kan niet. Dat mag je niet doen.’
‘Mijn plichten liggen hier in het noorden. Ik wens Roberts Hand niet te zijn.’
‘Dat zal hij niet begrijpen. Hij is nu koning, en koningen zijn anders dan andere mannen. Als je weigert hem te dienen zal hij zich afvragen waarom, en vroeg of laat gaat hij je ervan verdenken dat je tegen hem bent. Zie je niet in welk gevaar je ons daarmee zou brengen?’
Ned schudde zijn hoofd, want dat weigerde hij te geloven. ‘Robert zou mij of de mijnen nooit iets aandoen. We stonden elkaar nader dan broers. Ik ben hem dierbaar. Als ik weiger zal hij brullen, vloeken en tieren, en een week later zullen we er samen om lachen. Ik ken de man!’
‘Je kende de man,’ zei ze. ‘De koning is een vreemde voor je.’ Catelyn moest denken aan de schrikwolvin die dood in de sneeuw had gelegen, met die afgebroken geweistang diep in haar keel. Ze moest ervoor zorgen dat hij het begreep. ‘Trots is alles voor een koning, heer. Robert is helemaal hierheen gekomen om u te bezoeken, om u al die eer te bewijzen. Die kunt u niet botweg van de hand slaan.’
‘Eer?’ Ned lachte bitter.
‘In zijn ogen wel,’ zei ze.
‘En in de jouwe?’
‘Én in de mijne,’ stoof ze op, woedend nu. Waarom begreep hij het niet? ‘Hij biedt onze dochter de hand van zijn eigen zoon aan, hoe wilt u dat anders noemen? Op een dag wordt Sansa misschien koningin. Haar zonen kunnen heersen van de Muur tot de bergen van Dorne. Wat is daar zo verkeerd aan?’
‘Goden nog aan toe, Catelyn, Sansa is pas elf,’ zei Ned. ‘En Joffry… Joffry is…’
Zij maakte de zin voor hem af ‘… de kroonprins, en erfgenaam van de ijzeren troon. En ik was pas twaalf toen ik door mijn vader aan jouw broer Brandon werd beloofd.’
Bij die woorden vertrok Ned verbitterd zijn mond. ‘Brandon. Ja. Brandon zou wel weten wat hem te doen stond. Dat wist hij altijd. Het was allemaal voor Brandon bestemd. Jij, Winterfel, alles. Hij was voorbestemd om Hand des Konings en vader van vorstinnen te worden. Ik heb er nooit om gevraagd uit deze beker te drinken.’
‘Misschien niet,’ zei Catelyn. ‘Maar Brandon is dood, en de beker is in jouw handen overgegaan en je moet eruit drinken, of je wilt of niet.’
Ned keerde zich van haar af, naar de nacht toe. Hij tuurde het duister in en keek misschien naar de maan en de sterren, of misschien wel naar de wachtposten op de muur. De aanblik van zijn pijn vermurwde Catelyn. Eddard Stark was met haar getrouwd in plaats van Brandon, zoals het gebruik voorschreef, maar de schaduw van zijn dode broer lag nog tussen hen in, net als die andere, de schaduw van de vrouw wier naam hij nooit noemde, de vrouw die hem zijn bastaardzoon had gebaard. Ze stond op het punt naar hem toe te gaan toen de klop op de deur kwam, luid en onverwacht. Ned draaide zich met gefronste wenkbrauwen om. ‘Wat is er?’