Выбрать главу

‘Nee,’ zei ze, plotseling bang. Was dit haar straf? Dat ze zijn gezicht nooit meer zou zien, noch zijn armen om zich heen zou voelen?

‘Ja,’ zei Ned, en zijn woorden duldden geen tegenspraak. ‘Jij moet in mijn plaats het noorden besturen, terwijl ik Roberts zaakjes opknap. Er hoort altijd een Stark in Winterfel te zijn. Robb is veertien. Binnenkort is hij volwassen. Hij moet leren heersen, en ik zal er niet voor hem zijn. Maak hem deelgenoot van je overleggingen. Als zijn tijd komt moet hij goed voorbereid zijn.’

‘Als de goden willen duurt dat nog vele jaren,’ mompelde Maester Luwin.

‘Maester Luwin, ik vertrouw u als mijn eigen vlees en bloed. Sta mijn vrouw in alle dingen, groot en klein, met uw raadgevingen terzijde. Leer mijn zoon wat hij moet weten. De winter komt.’

Maester Luwin knikte ernstig. Toen viel er een stilte, tot Catelyn moed vatte en de vraag stelde waarop ze het antwoord het meest vreesde. ‘En de andere kinderen?’

Ned stond op, nam haar in zijn armen en hield haar gezicht dicht tegen het zijne. ‘Rickon is nog erg jong,’ zei hij vriendelijk. ‘Hij kan beter hier blijven, bij jou en Robb. De anderen neem ik liever mee.’

‘Dat kan ik niet verdragen,’ zei Catelyn sidderend.

‘Maar het moet,’ zei hij. ‘Sansa moet met Joffry trouwen, dat is nu wel duidelijk. We mogen ze geen aanleiding geven, onze toewijding in twijfel te trekken. En het wordt hoog tijd dat Arya de omgangsvormen van een zuidelijk hof leert. Over een paar jaar heeft zij ook de leeftijd om te trouwen.’

Sansa zou schitteren in het zuiden, dacht Catelyn bij zichzelf, en de goden wisten dat Arya wel enig raffinement kon gebruiken. In haar hart liet ze hen aarzelend los. Maar niet Bran. Dat nooit. ‘Ja,’ zei ze, ‘maar alsjeblieft Ned, omwille van de liefde die je voor me voelt, laat Bran hier in Winterfel blijven. Hij is pas zeven.’

‘Ik was acht toen mijn vader me als pleegkind naar het Adelaarsnest zond,’ zei Ned. ‘Ik hoor van ser Rodrik dat Robb en prins Joffry elkaar niet mogen. Dat is een kwalijke zaak. Bran kan die kloof overbruggen. Hij is een beste jongen, goedlachs en innemend. Laat hem opgroeien met de prinsen, laat hem vriendschap met hen sluiten zoals Robert met mij. Des te veiliger voor ons Huis.’

Catelyn wist dat hij gelijk had. Het maakte de pijn er niet draaglijker op. Dus ze raakte hen alle vier kwijt: Ned, de beide meisjes, en haar lieve, aanhankelijke Bran. Ze zou alleen nog Robb en de kleine Rickon overhouden. Ze voelde zich nu al eenzaam. Winterfel was zo uitgestrekt. ‘Hou hem dan wel van de muren vandaan,’ zei ze dapper. ‘Je weet hoe dol Bran op klimmen is.’

Ned kuste de tranen van haar ogen voordat ze konden vallen.

‘Heb dank, mijn vrouwe,’ fluisterde hij. ‘Ik weet hoe moeilijk dit is.’

‘En Jon Sneeuw, heer?’ vroeg Maester Luwin.

Catelyn verstijfde bij het horen van de naam. Ned voelde haar boosheid en deed een stap achteruit.

Veel mannen verwekten bastaardkinderen. Catelyn was met die wetenschap opgegroeid. Het was in haar eerste huwelijksjaar niet als een verrassing voor haar gekomen dat Ned een kind had verwekt bij een meisje dat hij toevallig tijdens een veldtocht had ontmoet. Hij had uiteindelijk de behoeften van een man, en ze hadden dat jaar gescheiden doorgebracht, Ned in de oorlog in het zuiden en zij veilig in haar vaders kasteel in Stroomvliet. Ze had vaker aan Robb gedacht, de zuigeling aan haar borst, dan aan de man die ze nauwelijks kende. Hij moest tussen de veldslagen door maar zo veel mogelijk vertroosting zoeken. En als zijn zaad ontkiemde zou hij wel in de behoeften van het kind voorzien, nam ze aan.

Hij had meer gedaan. De Starks waren anders dan andere mannen. Ned had zijn bastaard mee naar huis genomen en hem ten overstaan van heel het noorden zijn zoon genoemd. Toen de oorlogen eindelijk voorbij waren en Catelyn naar Winterfel reisde hadden Jon en zijn min al hun intrek in de kinderkamer genomen. Dat had haar diep gekwetst. Ned weigerde ook maar met één woord over de moeder te spreken, maar een kasteel kent geen geheimen, en Catelyn hoorde haar dienstmeiden de verhalen doorvertellen die ze uit de mond van de soldaten van haar man hadden vernomen. Ze fluisterden over ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Morgen, de dodelijkste van alle zeven ridders van Aerys’ koningsgarde, en hoe hun jeugdige heer hem in een tweegevecht had verslagen. En ze vertelden hoe Ned na afloop ser Arthurs zwaard had teruggebracht bij diens knappe jonge zuster, die hem opwachtte in een kasteel genaamd Sterrenval aan de oever van de Zomerzee. Vrouwe Ashara Dayn, rijzig en schoon, met betoverende purperen ogen. Ze had twee weken nodig gehad om haar moed te verzamelen, maar ten slotte had Catelyn haar man op een avond in bed naar de waarheid gevraagd, zonder omwegen. In alle jaren dat ze samen waren was dat de enige keer geweest dat Ned haar bang had gemaakt. ‘Stel nooit vragen over Jon,’ had hij ijzig gezegd. ‘Hij is bloed van mijn bloed. Meer hoef je niet te weten. En nu vertel je me waar je die naam hebt gehoord, vrouwe.’

Ze had beloofd te gehoorzamen en ze had het hem verteld, en sinds die dag was er een eind gekomen aan het gefluister en werd de naam van Ashara Dayn in Winterfel nimmer meer vernomen.

Wie Jons moeder ook geweest mocht zijn, hij moest haar vurig hebben bemind, want wat Catelyn ook zei, niets kon hem ertoe brengen de jongen weg te sturen. Het was het enige dat ze hem niet kon vergeven. Ze was haar echtgenoot van ganser harte gaan liefhebben, maar ze had zich er nooit toe kunnen brengen van Jon te gaan houden. Omwille van Ned had ze wel een dozijn bastaarden door de vingers willen zien, zo lang ze maar uit het gezicht bleven. Jon was nooit uit het gezicht, en toen hij groter werd leek hij meer op Ned dan de wettige zonen die zij hem had gebaard. Om de een of andere reden maakte dat het erger. ‘Jon moet mee,’ zei ze nu.

‘Hij en Robb staan elkaar erg na,’ zei Ned. ‘Ik had gehoopt…’

‘Hij kan hier niet blijven,’ onderbrak Catelyn hem. ‘Hij is jouw zoon, niet de mijne. Ik wil hem niet.’ Dat was hard, wist ze, maar desondanks waar. Ned zou de jongen geen dienst bewijzen door hem hier in Winterfel achter te laten.

Ned wierp haar een gekwelde blik toe. ‘Je weet dat ik hem niet mee naar het zuiden kan nemen. Voor hem is aan het hof geen plaats. Een jongen met een bastaardnaam… je weet hoe hij over de tong zal gaan. Hij zal gemeden worden.’

Catelyn staalde haar hart tegen het onuitgesproken pleidooi in de ogen van haar man. ‘Ze zeggen dat je vriend Robert zelf meer dan tien bastaarden heeft verwekt.’

‘En geen van hen is ooit aan het hof gezien!’ voer Ned uit. ‘Daar heeft dat mens van Lannister voor gezorgd. Hoe kun je zo afgrijselijk wreed zijn, Catelyn? Hij is nog maar een jongen. Hij…’

Hij was aan woede ten prooi. Hij had misschien nog meer gezegd, en nog ergere dingen, als Maester Luwin hem niet in de rede gevallen was. ‘Er doet zich een andere oplossing voor,’ zei hij kalm. ‘Uw broer Benjen wilde me een paar dagen geleden spreken over Jon. Het schijnt dat de jongen zijn zinnen op het zwart heeft gezet.’

Ned keek geschokt. ‘Heeft hij gevraagd om bij de Nachtwacht te mogen?’

Catelyn zei niets. Hierover moest Ned met zichzelf in het reine zien te komen. Haar inbreng zou nu niet welkom zijn. Toch had ze de maester op dat moment het liefst omhelsd. Zijn oplossing was volmaakt. Benjen Stark was een Gezworen Broeder. Jon zou als een zoon voor hem zijn, het kind dat hij nooit zou hebben. En te zijner tijd zou de jongen ook de eed afleggen. Hij zou geen zonen verwekken die op een dag met Catelyns eigen kleinkinderen om Winterfel zouden strijden. Maester Luwin zei: ‘Het is heel eervol om op de Muur te dienen, heer.’

‘En zelfs een bastaard kan het bij de Nachtwacht ver brengen,’ peinsde Ned. Maar toch klonk zijn stem bezwaard. ‘Jon is nog zo jong. Als hij hier als volwassen man om had gevraagd zou het anders liggen, maar een jongen van veertien…’

‘Een zwaar offer,’ beaamde Maester Luwin. ‘Maar het zijn zware tijden, heer. Zijn lot is niet wreder dan het uwe of dat van uw vrouwe.’