Выбрать главу

Joffry deed of hij geeuwde en wendde zich tot zijn jongere broer.

‘Kom, Tommen,’ zei hij. ‘Het speelkwartier is voorbij. Laat het stoeien verder maar aan de kleintjes over.’

Dat ontlokte de Lannisters nog meer gelach en Robb nog meer gevloek. Het gezicht van ser Rodrik stak vuurrood af tegen het wit van zijn bakkebaarden, zo woedend was hij. Theon hield Robb in een ijzeren greep totdat de prinsen en hun gezelschap veilig vertrokken waren. Jon keek hen na, en Arya sloeg Jon gade. Zijn gezicht was even roerloos geworden als de poel in het hart van het godenwoud. Ten slotte klauterde hij uit het raam omlaag. ‘Einde van de voorstelling,’ zei hij en boog zich naar voren om Spook achter de oren te krabben. De witte wolf stond op en schurkte tegen hem aan. ‘Ga jij maar terug naar je kamer, zusje. Septa Mordane ligt vast op de loer. Hoe langer je je verstopt, hoe strenger de straf. Straks zit je de hele winter te borduren. Als de voorjaarsdooi komt vinden ze je lijk met de naald nog tussen je bevroren vingers geklemd.’

Arya vond dat niet leuk. ‘Ik heb de pest aan borduren!’ zei ze heftig. ‘Het is niet eerlijk!’

‘Niets is eerlijk,’ zei Jon. Hij woelde nog eens door haar haren en liep weg. Spook ging geluidloos naast hem lopen. Ook Nymeria maakte aanstalten om hem te volgen, maar bleef staan en kwam teruglopen toen ze zag dat Arya niet meeging. Met tegenzin liep ze de andere kant op.

Het was nog erger dan Jon had gedacht. In haar kamer werd ze niet opgewacht door Septa Mordane, maar door Septa Mordane en haar moeder.

Bran

De jacht vertrok met zonsopgang. De koning wilde die avond everzwijn bij het banket. Prins Joffry reed naast zijn vader en dus mocht ook Robb de jagers vergezellen. Oom Benjen, Jory, Theon Grauwvreugd, ser Rodrik, en zelfs die rare kleine broer van de koningin waren allemaal meegegaan. Het was per slot van rekening de laatste jacht. De volgende ochtend vertrokken ze naar het zuiden.

Bran was achtergebleven met Jon, de meisjes en Rickon. Maar Rickon was maar een peuter en de meisjes waren maar meisjes en Jon en zijn wolf waren nergens te vinden. Bran zocht hem niet al te ijverig. Hij dacht dat Jon boos op hem was. Jon scheen de laatste dagen boos op iedereen te zijn. Bran wist niet waarom. Hij ging met Oom Ben naar de Muur om bij de Nachtwacht te gaan. Dat was bijna net zo goed als met de koning naar het zuiden gaan. Robb was degene die achterbleef, niet Jon.

Bran popelde al dagen om te vertrekken. Hij zou op een eigen paard over de Koningsweg rijden, geen pony, maar op een echt paard. Zijn vader werd de Hand des Konings en ze gingen wonen in het rode kasteel in Koningslanding, het kasteel dat de Drakenheren hadden gebouwd. Ouwe Nans zei dat het er spookte, en dat er kerkers waren waarin vreselijke dingen waren gebeurd, en drakenkoppen aan de wanden. Bran huiverde alleen al als hij eraan dacht, maar hij was niet bang. Hoe kon dat ook? Zijn vader zou bij hem zijn, en ook de koning met al zijn ridders en gezworen zwaarddragers. Op een dag zou Bran zelf ridder worden, en lid van de koningsgarde. Ouwe Nans zei dat dat de beste zwaardvechters van het hele rijk waren. Er waren er maar zeven, en ze droegen een witte wapenrusting en hadden vrouw noch kind, maar leefden slechts om de koning te dienen. Bran kende alle verhalen. Hun namen klonken hem als muziek in de oren. Serwyn van het Spiegelschild. Ser Ryam Roodweyn. Prins Aemon de Drakenridder. De tweelingen ser Erryk en ser Arryk, die elkaar aan het zwaard hadden geregen, honderden jaren geleden, toen broeder tegen zuster vocht in de oorlog die door de zangers de Drakendans werd genoemd. De Witte Stier, Gerold Hoogteren. Ser Arthur Dayn, het Zwaard van de Ochtend. Barristan de Boude. Twee leden van de koningsgarde waren met koning Robert meegekomen naar het noorden. Bran had hen gefascineerd gadegeslagen maar net niet de moed opgebracht om hen aan te spreken. Ser Boros was een kale man met een onderkin en ser Meryn had neerhangende oogleden en een roestkleurige baard. Ser Jaime Lannister leek meer op de ridders uit de verhalen, en ook hij was lid van de koningsgarde, maar Robb zei dat hij de vorige koning had gedood, die gek was, en dat hij daarom niet meer meetelde. De grootste nog levende ridder was ser Barristan Selmy, Barristan de Boude, het hoofd van de koningsgarde. Vader had beloofd dat ze ser Barristan zouden ontmoeten als ze Koningslanding bereikten, en Bran streepte de dagen af op de muur, verlangend om te vertrekken, om een wereld te zien waarvan hij alleen nog maar had gedroomd en aan een leven te beginnen dat hij zich nauwelijks kon voorstellen. Maar nu de laatste dag daar was, voelde Bran zich plotseling verloren. Winterfel was zijn enige thuis. Zijn vader had gezegd dat hij vandaag van iedereen afscheid moest nemen, en dat had hij geprobeerd. Na het vertrek van het jachtgezelschap zwierf hij door het kasteel rond met zijn wolf naast zich, van plan iedereen op te zoeken die hier zou blijven, Ouwe Nans en de kok Gies, Mikken in zijn smidse, de staljongen Hodor, die zo vaak glimlachte en voor zijn pony zorgde en nooit iets anders dan ‘Hodor’ zei, de man in de kassen die hem een zwarte bes gaf als hij op bezoek kwam… Maar het hielp niet. Hij was eerst naar de stal gegaan om een kijkje te nemen bij de box met zijn pony, alleen was het zijn pony niet meer, want hij kreeg een echt paard en de pony zou achterblijven, en plotseling wilde Bran alleen nog maar gaan zitten en huilen. Hij keerde zich om en rende weg voordat Hodor en de andere staljongens de tranen in zijn ogen konden zien. Het was uit met het afscheid nemen. In plaats daarvan bracht Bran de ochtend alleen in het godenwoud door, waar hij probeerde zijn wolf een stok te leren apporteren, maar zonder succes. De kleine wolf was slimmer dan alle honden in zijn vaders kennel en Bran zou gezworen hebben dat hij ieder woord verstond dat tegen hem gezegd werd, maar hij had heel weinig belangstelling voor het achternarennen van stokken. Hij moest nog steeds besluiten hoe het dier moest heten. Robb noemde de zijne Grijze Wind, omdat hij zo snel liep. Sansa had de hare de naam Dame gegeven, Arya had een of andere oude heksenkoningin uit de liederen gekozen en de kleine Rickon noemde de zijne Ruige Hond, wat Bran een nogal stompzinnige naam voor een schrikwolf vond. Jons wolf, de witte, was Spook. Bran wilde wel dat hij daar het eerste aan had gedacht, ook al was zijn wolf niet wit. Hij had de laatste twee weken wel honderd namen uitgeprobeerd, maar geen daarvan klonk goed.

Ten slotte was hij het spelletje met de stok beu en besloot te gaan klimmen. Er was zoveel gebeurd dat hij al weken niet in de bouwvallige toren was geweest, en dit was misschien zijn laatste kans. Hij rende het godenwoud uit, via een omweg, om de poel met de hartboom te mijden. De hartboom joeg hem altijd angst aan. Bomen hoorden geen ogen te hebben, vond Bran, of bladeren die op handen leken. Zijn wolf schoot achter hem aan. ‘Jij blijft hier,’ beval hij het dier aan de voet van de wachtboom bij de muur van de wapenkamer. ‘Lig. Goed zo. En blijf.’

De wolf deed wat hem gezegd werd. Bran krabde hem achter de oren. Toen draaide hij zich om, sprong, greep een laaghangende boomtak en trok zich op. Hij bewoog zich met gemak van tak naar tak en was al halverwege de boom toen de wolf opstond en begon te huilen.

Bran keek omlaag. Zijn wolf zweeg en staarde met gele spleetjes van ogen naar hem op. Een vreemde huivering doorvoer hem. Hij klom verder. Weer begon de wolf te huilen. ‘Stil!’ schreeuwde hij.

‘Zit. Blijf. Je bent nog erger dan moeder.’ Het gehuil achtervolgde hem tot boven in de boom, totdat hij eruit sprong, het dak van de wapenkamer op en uit het zicht.

De daken van Winterfel waren Brans tweede thuis. Zijn moeder zei vaak dat Bran al kon klimmen voor hij kon lopen. Bran wist niet meer wanneer hij voor het eerst was gaan lopen, maar hij wist ook niet meer wanneer hij was gaan klimmen, dus hij nam maar aan dat het waar was.