Выбрать главу

‘Ze krijgen het nu warm, Bry,’ zei ze tegen Grenfell. ‘Een fris windje zal hen gelukkiger maken.’

Bryan ontspande nu haar stem weer gewoon klonk. ‘Ik neem aan dat er grenzen zijn aan het ongemak dat ze willen verdragen ter wille van zoveel culturele praalzucht.’

‘Wij reproduceren het verleden,’ zei Lamballe, ‘zoals wij gewild hadden dat het was. De echte werkelijkheden van het middel­eeuwse Frankrijk zagen er heel anders uit.’ ‘Er zijn achterblijvers, Merce,’ waarschuwde Gaston. Zijn han­den vlogen over de knoppen voor de voorbereidende choreografie voor de meidansen. ‘Ik zie twee of drie vreemde snuiters. Mis­schien zijn dat die vergelijkende etnologen uit Krondak voor wie we gewaarschuwd zijn. Stuur er een troubadour op af om hen bezig te houden tot ze de hoofdgroep hebben ingehaald. Dat soort bezoekers heeft de neiging aanmatigende stukjes te schrij­ven als ze verveeld worden.’

‘Sommigen van ons bewaren hun objectiviteit,’ zei Grenfell mild.

De directeur snoof. ‘Als je maar bedenkt dat jij daar niet buiten bent om in een onmogelijke jurk door de paardestront te bagge­ren op een wereld die minder zuurstof heeft dan jij gewend bent en waar de zwaartekracht twee maal zo hoog is!... Merce? Verdomme, meid, dwaal je nu al weer af?’ Bryan stond op van zijn stoel en liep naar haar toe, ernstige bezorgdheid op zijn gezicht. |Gaston, zie je dan niet dat ze ziek is?’

‘Dat ben ik niet!’ Mercy’s stem klonk scherp. ‘Dat gaat in een paar minuten over. De troubadour is onderweg, Gaston.’ De monitor zoemde in op een zanger. Hij boog voor een klein groepje achterblijvers, sloeg een akkoord aan op zijn luit en dreef hen onderwijl vakkundig in de richting van de meiboom terwijl hij voor hen zong. De doordringende zoetheid van zijn tenor vul­de de controlekamer. Hij zong eerst in het Frans, vervolgens in standaard-Engels voor hen die met de oude talen niet uit de voe­ten konden.

Le temps a laissê son manteau De vent, de froidure et de pluie, Et s’est vestu de broderie De soleil luisant—cler et beau. De tijd wierp af zijn tooi Van wind en vorst en regen En kleedt zich nu weer daarentegen In helder zonlicht, fris en mooi.

Een echte leeuwerik voegde zijn eigen coda toe aan de zang van de minstreel. Mercy liet haar hoofd zakken, tranen vielen op het paneel beneden haar. Dat verdomde lied. En voorjaar in de Auvergne. En dan die verrekte leeuweriken en opnieuw gekweekte vlinders en een keurig geschoren weide en boomgaar­den vol met dankbaar volk van ver verwijderde planeten waar het leven hard was en die, op een enkele mislukkeling na, elke uitdaging weerstonden. Mislukkelingen die het prachtig groei­ende weefsel van het Bestel bedierven. Mislukkelingen zoals Mercy Lamballe.

‘Beaucoup regrets, jongens,’ zei ze met een treurig lachje terwijl ze haar gezicht afveegde. ‘Verkeerde stand van de maan, denk ik. Of anders al te Keltische emoties. Je hebt precies de verkeer­de dag gekozen om dit gekkenhuis te bezoeken, Bry. Het spijt me.’

‘Jullie Kelten zijn allemaal gek.’ Gaston excuseerde haar met luchthartige vriendelijkheid. ‘Ik ken een Bretonse ingenieur op Sun King Pageant die me vertelde dat ie alleen kan klaarkomen als het op een megaliet gebeurt. Vooruit, baby. Laten we deze show aan de gang houden.’

Op de schermen vlochten de meiboomdansers nu slingers ineen en dansten volgens de oude, ingewikkelde patronen. De hertog van Berry en de andere acteurs uit zijn gevolg lieten toe dat de opgewonden toeristen zich overtuigden van de onweerlegbare echtheid van de edelstenen op hun kleding. De fluiten weerklon­ken, doedelzakken klaagden, verkopers leurden met zoetigheid en wijn, schaapherders lieten de toeristen hun dieren strelen en op dat alles keek de zon lachend neer. Alles ging goed in het douce France van 1410 na Christus en zo zou het nog een volle zes uur blijven tot na het toernooi en de Finale braspartij. Daarna zouden de vermoeide toeristen, zevenhonderd jaren ver­wijderd van de middeleeuwse wereld van de hertog van Berry, worden afgevoerd in comfortabele ondergrondse treinen op weg naar de volgende culturele onderdompeling, in Versailles. Bryan Grenfell en Mercy Lamballe zouden, wanneer de avond viel, de boomgaard beneden opzoeken om erover te praten of ze nog naar Ajaccio zouden zeilen en om te zien hoeveel vlinders het spektakel hadden overleefd.

2

Het waarschuwingssignaal snerpte door de wachtkamer van het centrale platform van Lissabons krachtcentrale. ‘Vooruit maar, ik wou er toch al mee op houden,’ zei de grote Georgina. Ze hees de draagbare luchtververser van haar pak omhoog en hobbelde weg naar het wachtende boorvoertuig, de helm onder haar arm.

Stein Oleson smakte zijn kaarten op de tafel. De beker met drank ging ondersteboven en doorweekte het magere hoopje fiches voor hem. ‘Eindelijk een joekel van een kaart in m’n han­den en voor het eerst een pot die de moeite loont. Jullie aan je grootmoeder hangende miskleunen hebben weer eens geluk!’ Hij kwam overeind, stootte de stoel in het evenwicht en stond zwaaiend rechtop, meer dan twee meter lelijk-aantrekkelijke moordzucht. Het met rood doorschoten wit van zijn ogen con­trasteerde vreemd met het heldere blauw van de irissen. Oleson loerde naar de andere spelers, leunend op zijn van een eigen krachtstation voorziene, gehandschoende vuisten. Hubert liet een diepe geeuw zien. Hij kon lachen, hij was hier goed uitgekomen. ‘Brave poes! Houd je in, Stein. Al dat gelul heeft je spel geen goed gedaan.’

De vierde kaartspeler viel hem bij. ‘Ik zei je toch dat je uit moest kijken met de drank, Steintje. Je ziet wat ervan komt! We verlie­zen als gekken en jij bent weer half platzak.’ Oleson vuurde een moordzuchtige blik op hem af. Daarna klom hij in zijn eigen boorvoertuig en gespte zich in. ‘Houd jij je bek maar dicht, Jango. Zelfs stomdronken snijd ik een beter gat dan welke afval vretende Portugese sardientjesvisser ook.’ ‘Oh, in godsnaam,’ zei Hubert, ‘Houden jullie toch op.’ ‘Probeer jij maar es zo’n grijsbaard met een plaat voor z’n kop te temmen,’ zei Jango. Hij snoot zijn neus op zijn Spaans, over de mouw van zijn uitrusting en klapte zijn helm dicht. Oleson snoof. ‘En jij noemt mij een lui?’ De elektronische stem van Georgina, hun teamleidster, gaf het slechte nieuws door terwijl ze hun controles uitvoerden. ‘We zijn een stuk van de hoofdlijn Cabo da Roca-Azoren kwijt op een diepte van 793 kilometer. Een stuk van de servicetunnel is naar de bliksem. Beschadiging Klasse Drie, maar de buis is tenminste afgesloten. Het ziet eruit als een langdurige klus, kinders.’ Stein Oleson zette zijn machine aan. De neus van het honderd­tachtig ton zware voertuig kwam dertig graden omhoog, gleed uit zijn bekken en joeg zijwaarts over de helling, met zijn staart­stuk zwaaiend als een lichtelijk aangeschoten ijzeren dinosau­rus.

‘Moeder van God,’ gromde Jango. Zijn machine kwam die van Stein direct achterna, gehoor gevend aan de strikte voorschrif­ten. ‘Die man is een gevaar, Georgina! Ik mag vervloekt zijn als ik naast hem ga zitten boren. Ik zal je wat vertellen, ik dien epn klacht in bij de vakbond! Hoe zou jij het vinden wanneer een dronken stommeling het enige was tussen jouw reet en een plas gloeiendhete basalt?’

Het lachen van Oleson bulderde metalig in al hun oren. ‘Ga je gang en dien maar een klacht in, schijtluis! En zie dat je een baan krijgt waar je zenuwen tegen kunnen. Gaten boren in Zwitserse kaas bijvoorbeeld met je ...’