Pelorats belangstelling voor Trantor was natuurlijk gefixeerd op de Galactische Bibliotheek die in de tijd van de Keizers niet alleen Keizerlijke Bibliotheek had geheten, maar ook de grootste van de hele Melkweg was geweest. Trantor was de hoofdstad van het grootste en dichtstbevolkte Keizerrijk geweest dat de mensheid ooit had gekend. Het was éen enkele wereldwijde stad geweest met een bevolking van meer dan veertig miljard mensen en de Bibliotheek was de verzamelplaats geweest van al het creatieve (en minder creatieve) werk van de mensheid, het pakhuis van haar volledige kennis. En al die gegevens waren op zo’n ingewikkelde manier aan computers gevoed dat deze laatste alleen nog door specialisten konden worden bediend.
En wat belangrijker was: de Bibliotheek had het overleefd. Voor Pelorat was dat nog het meest verbazingwekkende. Toen Trantor gevallen was en geplunderd werd, bijna tweeëneenhalve eeuw geleden, waren er op geweldige schaal vernielingen aangericht en was het menselijke lijden en sterven te gruwelijk voor woorden. Maar toch had de Bibliotheek het doorstaan, beschermd (zo werd beweerd) door studenten van de Universiteit die gebruik maakten van vernuftig ontworpen wapens. (Sommigen meenden dat die verdediging door studenten mogelijkerwijs vooral een romantisch verzinsel was.)
Hoe dan ook: de Bibliotheek had tijdens de periode van verwoestingen stand gehouden. Ebling Mis was in een ongeschonden Bibliotheek op een geruïneerde planeet aan het werk geweest toen hij bijna de lokatie van de Tweede Foundation vond (volgens het verhaal dat de mensen van de Foundation nog steeds geloofden, maar dat historici steeds met terughoudendheid hadden bezien). Ieder van de drie generaties van Darells — Bayta, Toran en Arkady — was ooit wel bij een gelegenheid op Trantor geweest. Arkady had echter de Bibliotheek niet bezocht en na haar tijd had de Bibliotheek geen stempel meer gedrukt op de geschiedenis van de Melkweg.
Sinds hondertwintig jaar was er geen Foundationist meer op Trantor geweest, maar er was geen reden om te geloven dat de Bibliotheek niet meer bestond. Dat de Melkweg er niets meer van gemerkt had was het beste bewijs dat ze nog bestond immers: de vernietiging van de Bibliotheek zou beslist tot kabaal hebben geleid.
De Bibliotheek was ouderwets en stokoud dat was al in de tijd van Ebling Mis zo geweest — maar dat was des te beter. Pelorat wreef zich altijd in de handen van opwinding bij de gedachte aan een Bibliotheek die zowel oud als ouderwets was. Hoe ouder en ouderwetser, hoe groter de kans dat zij bevatte wat hij zocht. Hij droomde weleens dat hij ademloos van angst de Bibliotheek betrad en vroeg: ‘Is de Bibliotheek gemoderniseerd? Hebben jullie de oude banden en computergeheugens weggedaan?’ En steeds verschenen er dan voor zijn geestesoog stoffige en bejaarde bibliothecarissen die zeiden: ‘Zoals het was, professor, zo is het nog steeds.’
En nu zou deze droom werkelijkheid worden. De Burgemeester zelf had hem dat verzekerd. Hij wist niet precies hoe zij op de hoogte was geraakt van zijn werk. Het was hem niet gelukt grote aantallen publikaties op zijn naam te krijgen. Maar weinig van wat hij had gedaan was degelijk genoeg om gepubliceerd te worden en dat weinige had geen diepe indruk nagelaten. Maar goed, ze zeiden dat Bronzen Branno alles wist wat er op Terminus gebeurde en dat ze ogen had aan het einde van elke vinger en teen. Pelorat was haast geneigd deze verhalen te geloven, maar als ze zijn werk kende, waarom had zij het belang daarvan dan in Seldons Naam niet eerder ingezien en hem al eerder een financieel steuntje gegeven?
Op de een of andere manier, zo overwoog hij met alle bitterheid die hij kon opbrengen, zien de ogen van de Foundation absoluut niets anders dan de toekomst. Zij werden volledig geabsorbeerd door het Tweede Imperium en hun toekomstig lot. Zij hadden geen tijd en geen zin om terug te blikken naar het verleden — en zij geraakten geïrriteerd door degenen die dat wel deden.
Des te grotere dwazen, natuurlijk, maar hij kon die dwaasheid niet in zijn eentje ongedaan maken. En dat was misschien maar beter ook. Nu kon hij het grote ideaal ongestoord aan zijn eigen borst koesteren. Ooit zou de dag wel komen dat men zich hem zou herinneren als de grote Pionier van het Belangrijke.
Dat betekende natuurlijk (en hij was intellectueel gezien te eerlijk om dat niet te willen erkennen) dat ook hijzelf geabsorbeerd werd door de toekomst een toekomst waarin hij erkenning zou vinden en waarin hij een held zou zijn van het niveau van een Hari Seldon. Of nog iets groter, eigenlijk, want kan het beschrijven van een duidelijke toekomstlijn gedurende éen millennium wel worden vergeleken met dat van een verloren verleden en wel vijfentwintig millennia?
En nu was de dag gekomen. Nu.
De Burgemeester had gezegd dat het zou gebeuren op de dag na de verschijning van Seldons beeld. Dat was de enige reden geweest waar om Pelorat belangstelling had getoond voor de Seldon Crisis die iedereen op Terminus en zelfs bijna iedereen in de Federatie maandenlang in de ban had gehouden.
In zijn ogen was het vrijwel lood om oud ijzer geweest of de hoofdstad van de Foundation nu hier op Terminus was gebleven dan wel naar elders zou worden verplaatst. En nu de Crisis voorbij was wist hij nog steeds niet precies welk van beide standpunten Seldon had verdedigd en of hij de onderhavige kwestie eigenlijk wel ter sprake had gebracht.
Het was hem voldoende dat Seldon verschenen was en dat nu de dag was aangebroken.
Vlak na twee uur ‘s middags stopte er een auto op de oprijlaan van zijn enigszins geïsoleerde huis even buiten Terminusstad. Een achterdeur gleed open. Eerst stapte een bewaker in het uniform van de Burgemeesterlijke Veiligheidsgarde uit, vervolgens een jongeman, en tenslotte nog twee bewakers.
Pelorat was zijns ondanks onder de indruk. De Burgemeester was niet alleen op de hoogte van zijn werk, maar beschouwde het kennelijk als van het allergrootste belang. De persoon die hem zou vergezellen had een eregarde gekregen en hem was een eersteklas ruimteschip beloofd dat door zijn metgezel bestuurd kon worden. Hoogst vleiend! Hoogst…
Pelorats bediende opende de voordeur. De jongeman kwam binnen en twee bewakers gingen links en rechts van de ingang staan. Door het venster zag Pelorat dat de derde bewaker buiten bleef en dat er een tweede auto was verschenen. Nog meer garde!
Verwarrend!
Hij draaide zich om naar de jongeman in zijn kamer en stelde tot zijn verbazing vast dat hij hem kende. Hij had hem op holo-zendingen gezien. Hij zei: ‘U bent die Raadsheer. U bent Trevize!’
‘Golan Trevize. Dat klopt. Bent u professor Janov Pelorat?’
‘Ja, ja,’ zei Pelorat. ‘Bent u degene die…’
‘Wij zullen samen op reis gaan,’ zei Trevize stijfjes. ‘Dat is mij ten minste verteld.’
‘Maar u bent geen historicus.’
‘Nee, dat ben ik niet. U zei het al, ik ben Raadsheer, een politicus.’
‘Ja… Ja… Hoe kom ik daar eigenlijk op ? Ik ben historicus, dus daar hebben we er geen tweede van nodig. U kunt een ruimteschip besturen.’
‘Ja, tamelijk goed zelfs.’
‘Nou, dat is wat we nodig hebben. Uitstekend! Ik behoor niet tot die uiterst praktisch ingestelde typen, jongeman, maar als u daar toevallig wel toe behoort zullen we een goed team zijn.’
‘Op dit ogenblik ben ik niet direct ondersteboven van mijn praktijkgerichte denkvermogens,’ zei Trevize, ‘maar het schijnt dat we geen andere keus hebben dan te proberen een goed team te worden.’
‘Laten we dan maar hopen dat ik mijn onzekerheid ten aanzien van de ruimte kan overwinnen. Ik ben nooit eerder in de ruimte geweest, moet u weten. Ik ben een landrot, als dat de term is. A propos, wilt u misschien een glas thee? Ik zal Kloda vragen ons iets te brengen. Ten slotte zal het nog wel een paar uur duren voordat we vertrekken, zo heb ik begrepen. Zelf ben ik overigens nu al startklaar. Ik heb alles wat we samen nodig hebben. De Burgemeester is heel behulpzaam geweest. Het is verbazingwekkend zoveel belangstelling als zij heeft voor dit project.’