Er was maar weinig wat Kodells Veiligheidsdienst niet wist van beide jonge Raadsheren. Kodell zelf zat nu rustig in een hoek van het kantoor, even innemend glimlachend als altijd.
‘Raadsheer Compor,’ zei Branno, ‘u hebt de Foundation een goede dienst bewezen, maar, jammer genoeg voor u, is het niet een dienst die in het openbaar kan worden geprezen dan wel op gebruikelijke manier beloond.’
Compor glimlachte. Hij had witte, regelmatig geplaatste tanden en Branno vroeg zich in een flits even af of alle bewoners van de Sirius Sector er zo uitzagen. Het verhaal dat Compor uit die speciale, nogal afgelegen sector stamde ging terug op zijn grootmoeder van moederskant, die eveneens blonde haren en blauwe ogen had gehad en die had volgehouden dat haar moeder uit de Sirius Sector kwam. Volgens Kodell waren er echter geen harde bewijzen die dat staafden.
Aangezien vrouwen nu eenmaal zijn zoals ze zijn, had Kodell gezegd, zou zij deze verre en exotische afstamming best geclaimd kun nen hebben om haar glamour en haar niet geringe aantrekkelijkheid nog ietwat te vergroten.
‘O, zo zijn vrouwen dus,’ had Branno droogjes opgemerkt. En Kodell had geglimlacht en zachtjes opgemerkt dat hij het natuurlijk al leen maar over gewone vrouwen had gehad.
Compor zei: ‘Het is niet nodig dat de mensen van de Foundation op de hoogte zijn van mijn dienst, als u het maar weet.’
‘Ik weet het en ik zal het niet vergeten. Evenmin wil ik u in de veronderstelling laten dat u nu aan uw verplichtingen hebt voldaan. U hebt een stap gezet op een kronkelige weg en u moet nu voortgaan. Wij willen meer weten over Trevize.’
‘Ik heb u alles verteld wat ik van hem weet.’
‘Het kan zijn dat u me dat hebt willen doen geloven. Het kan zelfs zijn dat u dat zelf echt gelooft. Beantwoord niettemin mijn vragen. Kent u een man die Janov Pelorat heet?’
Compor fronste even zijn voorhoofd, maar nam vervolgens direct zijn neutrale gezichtsuitdrukking aan. ‘Misschien dat ik hem ken als ik hem zie, maar de naam op zichzelf wekt bij mij geen associaties op.’
‘Het is een wetenschapsman.’
Compors mond vertrok in een nogal verachtelijk, maar onuitgesproken ‘O?’, alsof het hem verbaasde dat de Burgemeester veronderstelde dat hij zulke typen kende.
Branno zei: ‘Pelorat is een interessante persoonlijkheid die om hem moverende redenen de ambitie heeft Trantor te bezoeken. Raadsheer Trevize zal hem vergezellen. Welnu, u bent een goede vriend van Trevize geweest en u kent wellicht zijn manier van denken, dus zeg me eens: denkt u dat Trevize erin zal toestemmen naar Trantor te gaan?’
‘Als u ervoor zorgt dat Trevize scheep gaat,’ zei Compor, ‘en als het schip vervolgens naar Trantor wordt gevlogen, wat heeft hij dan nog voor keus? U wilt toch zeker niet suggereren dat hij met behulp van muiterij zal proberen het schip in zijn macht te krijgen?’
‘U begrijpt mij verkeerd. Hij en Pelorat zullen de enigen in het schip zijn en Trevize zal de bestuurder zijn.’
‘En u vraagt of hij dan vrijwillig naar Trantor zal gaan?’
‘Ja, dat vraag ik.’
‘Mevrouw de Burgemeester, hoe kan ik in ‘s hemelsnaam weten wat hij zal doen?’
‘Raadsheer Compor, u hebt een nauwe relatie gehad met Trevize. U kent zijn geloof in het bestaan over de Tweede Foundation. Heeft hij nooit met u gesproken over zijn theorieën over de plaats waar die zich zou bevinden, waar zij gevonden kan worden?’
‘Nooit, mevrouw de Burgemeester.’
‘Denkt u dat hij haar zal vinden?’ Compor glimlachte. ‘Ik denk dat de Tweede Foundation, wat die ook geweest moge zijn en hoe belangrijk ook, in de tijd van Arkady Darell werd weggevaagd. Ik geloof haar verslag.’
‘Werkelijk? Als dat zo is, waarom hebt u uw vriend dan verraden? Als hij op zoek is naar iets dat toch niet bestaat kan het immers geen kwaad dat hij zijn merkwaardige theorieën rondbazuint?’
‘Niet alleen de waarheid kan schade aanrichten,’ zei Compor. ‘Misschien zijn zijn theorieën alleen maar merkwaardig, maar niettemin zouden zij de bevolking van Terminus tot onrust hebben kunnen brengen. Door twijfel en vrees te zaaien omtrent de rol van de Foundation in het grote drama van de geschiedenis van de Melkweg zou hij het leiderschap van Terminus in de Federatie en de dromen van een Tweede Galactisch Imperium hebben aangetast. Kennelijk deelt u de ze mening volledig, anders zou u hem niet midden in de Raadszaal hebben gearresteerd en zou u hem nu niet zonder vorm van proces in ballingschap dwingen. Mag ik dan vragen, Burgemeester, waarom u dat doet?’
‘Laten we zeggen dat ik voorzichtig genoeg ben om me af te vragen of er misschien een kansje is dat hij gelijk heeft en dat het openlijk verkondigen van zijn mening wellicht acuut en direct gevaar kan be tekenen.’
Compor zei niets.
Branno zei: ‘Ik ben het met u eens, maar de verantwoordelijkheid van mijn ambt dwingt mij die mogelijkheid te overwegen. Laat mij u nu nogmaals vragen of u enige aanwijzing hebt omtrent de plaats waarvan hij denkt dat de Tweede Foundation er wellicht te vinden is, en waar hij dus heen zou willen.’
‘Ik heb geen idee.’
‘Heeft hij daar nooit toespelingen op gemaakt?’
‘Nee, natuurlijk niet.’
‘Nooit? Geef het nadenken niet te gemakkelijk op. Denk na! Nooit?’
‘Nooit,’ zei Compor vastberaden.
‘Geen suggesties? Geen schertsende opmerkingen? Geen raadseltjes? Geen gedachtenspinsels die pas achteraf betekenis krijgen?’
‘Niets van dat alles. Ik verzeker u, mevrouw de Burgemeester, dat zijn dromen over de Tweede Foundation niet meer zijn dan uiterst vage hersenschimmen. U weet dat en uw bezorgdheid daarover is verspilling van tijd en emoties.’
‘En u bent niet per ongeluk opnieuw van kant veranderd? U probeert nu niet de vriend te beschermen die u eerder aan mij hebt over geleverd ?’
‘Nee,’ zei Compor. ‘Ik heb hem aan u overgeleverd om redenen die in mijn ogen goed en vaderlandslievend zijn. Ik heb geen reden om die handeling te betreuren of om mijn houding te veranderen.’
‘U kunt mij dus geen enkele tip geven over de richting die hij zal inslaan zodra hij een schip tot zijn beschikking heeft?’
‘Zoals ik al heb gezegd…’
‘En toch, Raadsheer,’ zei de Burgemeester met een gelaatsuitdruk king die nog het meest aan weemoed deed denken, ‘wil ik weten waar hij heengaat.’
‘In dat geval zou u een hyper-verbinding in zijn schip moeten aanbrengen, denk ik.’
‘Daar heb ik aan gedacht, Raadsheer. Hij is echter een achterdochtige man en ik verwacht dat hij iets dergelijks zou opsporen al verstoppen we het nog zo goed. Natuurlijk kunnen we het op zodanige wijze aanbrengen dat hij het niet kan verwijderen zonder het schip te beschadigen, zodat hij gedwongen zou zijn het te laten zitten…’
‘Een uitstekend idee.’
‘Nee,’ zei Branno, ‘want dan zou hij zich geremd voelen. Hij zou niet naar de plaats gaan die hij zou kiezen als hij zich vrij en onbespied wist. De kennis die ik opdeed zou voor mij nutteloos zijn.’
‘In dat geval zult u klaarblijkelijk niet te weten kunnen komen waar hij heengaat.’
‘Misschien toch wel. Ik ben van plan op heel primitieve manier te handelen. Een persoon die iets heel vernuftigs verwacht en zich daartegen wapent, is vaak geneigd de meer voor de hand liggende mogelijkheden over het hoofd te zien. Ik ben dus van plan Trevize gewoon te laten volgen.’
‘Volgen?’
‘Precies. Door een andere piloot in een ander ruimteschip. Ziet u hoezeer die gedachte u verbijstert? Zijn verbijstering zou even groot zijn. Hij zou wellicht niet eens op de gedachte komen de nabije ruimte at te zoeken op de aanwezigheid van massa in zijn spoor en in elk geval zullen wij ervoor zorgen dat zijn schip niet is uitgerust met onze modernste massa-detectors.’
‘Wees overtuigd van mijn allergrootste respect, mevrouw de Burgemeester,’ zei Compor, ‘maar ik moet er op wijzen dat u geen ervaring hebt met ruimtevluchten. Het laten volgen van een schip door een ander wordt nooit gedaan, en wel omdat het eenvoudig onmogelijk is. Al bij zijn eerste Sprong door de hyper-ruimte zal Trevize ontsnappen. Zelfs als hij niet weet dat hij gevolgd wordt, zal die eerste Sprong zijn weg naar de vrijheid zijn. Als hij geen hyper-verbinding aan boord heeft, zal hij niet meer kunnen worden opgespoord.