Выбрать главу

Hij plaatste zijn handen binnen de omtrekken op het bureaublad en merkte dat deze door hun geschikte plek dat moeiteloos mogelijk maakten. Het blad van het bureau leek zacht, haast van fluweel waar hij het aanraakte en zijn handen zonken er in weg.

Hij keek met verbazing naar zijn handen, want ze waren helemaal niet verzonken. Zijn ogen verzekerden hem dat zij nog op het blad lagen. Toch was het voor zijn gevoel alsof het bovenblad van het bureau terzijde was geweken en alsof er iets was dat zijn handen nu in een zachte en warme greep hield.

Was dat alles?

Wat nu?

Hij keek om zich heen en deed vervolgens zijn ogen dicht in antwoord op een suggestie.

Hij had niets gehoord. Hij had niets gehoord.

Maar in zijn brein, als ware het een vage gedachte van hemzelf, speelden een paar woorden rond: ‘Doe je ogen maar dicht. Ontspan je. We zullen verbinding maken.’

Via zijn handen? Tot dusverre had Trevize eigenlijk steeds aangenomen dat je, als je gedachtencontact maakte met een computer, dat deed door middel van een over je hoofd geschoven kap en elektroden tegen je ogen en je schedel.

De handen?

Maar waarom niet via de handen? Trevize merkte dat hij wegzweefde en ietwat slaperig werd, maar zijn tegenwoordigheid van geest behield. Waarom niet via de handen?

De ogen waren niet meer dan organen voor een bepaald zintuig. Het brein was niet meer dan een centraal schakelpaneel, gevat in beenderen en losgemaakt van het in werking zijnde lichaamsoppervlak. Het waren de handen die werkten, zij voelden en manipuleerden het Universum.

Menselijke wezens dachten met hun handen. Het waren hun handen die hun nieuwsgierigheid bevredigden, die voelden en pakten en ronddraaiden en optilden en wogen. Er waren dieren met hersenen van respectabele omvang, maar zij hadden geen handen en dat maakte alle verschil van de wereld.

Terwijl hij en de computer elkaars handen vasthielden, vloeiden hun gedachten samen en deed het er niet langer toe of hij zijn ogen open dan wel dicht hield. Zijn zicht werd niet beter als hij ze opendeed en niet slechter als hij ze sloot. In beide gevallen zag hij het vertrek met uiterste helderheid voor zich, niet alleen in de richting waarheen zijn hoofd gewend was, maar overal rondom en onder en boven.

Hij zag elke ruimte in het ruimteschip en ook hoe het er buiten uitzag. De zon was opgekomen en haar helderheid werd gedempt door de ochtendnevel, maar hij kon er recht in kijken zonder verblind te raken want de computer filterde de lichtstralen automatisch.

Hij voelde het zachte briesje en de temperatuur daarvan en hij hoorde de geluiden van de wereld om hem heen. Hij bespeurde het magnetische veld van de planeet en de minieme elektrische geladenheid van de scheepsromp.

Hij werd zich bewust van de besturingsorganen van het schip zonder in detail te begrijpen hoe zij werkten. Hij wist alleen dat hij om het schip te laten opstijgen, of omkeren, of te versnellen, of een van de andere dingen te laten doen die het kon, alleen maar behoefde te doen alsof hij zijn eigen lichaam een analoge handeling wilde laten verrichten. Hij hoefde uitsluitend zijn wil te gebruiken.

Toch was het niet alléén zijn wil. De computer zelf kon het commando overnemen. Op dit moment werd er in zijn hoofd een zin geformuleerd en wist hij precies wanneer en hoe het schip zou opstijgen. In dat opzicht was er geen sprake van enige soepelheid. Maar daarna, daar was hij zeker van, zou hij in staat zijn zelf de beslissingen te nemen.

Hij wierp het net van zijn computer-versterkte bewustzijn als het ware verder uit en bemerkte dat hij de toestand van de hoogste atmosfeer kon voelen, dat hij de patronen van de weersomstandigheden kon zien, dat hij de andere schepen kon waarnemen die opstegen en daalden. Met dit alles moest rekening worden gehouden en de computer deed dat ook. Als de computer het zou hebben nagelaten, zo besefte Trevize, had hij alleen maar hoeven te willen dat de computer het deed en dan zou het gebeurd zijn.

Zo zat het dus met de dikke handboeken voor de programmering. Er waren er geen. Trevize dacht aan Technisch Sergeant Krasnet en glimlachte. Hij had vaak genoeg iets gelezen over de geweldige revoutie die de gravitatieleer in de wereld teweeg zou brengen, maar deze versmelting van computer en menselijke geest was nog een staatsgeheim. Deze revolutie zou nog veel ingrijpender zijn.

Hij was zich bewust van de tijd die voorbijging. Hij wist precies hoe laat het was volgens lokale Terminus-tijd en Standaard Melkweg.

Hoe moest hij het startsein geven?

En juist toen deze vraag bij hem opkwam, werden zijn handen losgelaten en kantelde het dekblad van het bureau terug naar zijn oorspronkelijke stand. Trevize had nog alleen zijn eigen, onbeholpen zintuigen ter beschikking.

Hij voelde zich blind en hulpeloos alsof hij een tijdlang was vastgehouden en beschermd door een superwezen en nu in de steek was gelaten. Als hij niet had geweten dat hij het contact op elk gewenst moment kon herstellen, zou het gevoel hem misschien wel tot tranen hebben gebracht.

Nu worstelde hij alleen met het hervinden van zijn oriëntatie, zijn gevoel voor begrenzingen. Hij ging onvast overeind staan en liep de kamer uit.

Pelorat keek op. Hij had kennelijk zijn Aflezer ingesteld en zei: ‘Hij doet het prima. Hij heeft een uitstekend Zoekprogramma. Heb je de besturingsorganen gevonden, mijn jongen?’

‘Ja, professor. Alles is in orde.’

‘Moeten we in dat geval niet een paar maatregelen nemen voor de start? Zelfbescherming of zoiets? Worden we niet geacht ons ergens in vast te snoeren of zo? Ik heb gekeken of ik ergens instructies konj vinden, maar ik vond er geen en dat maakte me zenuwachtig. Toen heb ik mij maar in mijn bibliotheek verdiept. Want werken is voor mij altijd…’

Trevize had zijn handen uitgestoken naar de professor, als om op die manier de woordenvloed te stelpen. Nu sprak hij met luide stem om hem het zwijgen op te leggen. ‘Dat is allemaal niet nodig, professor. Antizwaartekracht is het equivalent van non-inertie. Verandering van snelheid leidt niet tot gevoelens van versnelling aangezien alles in en op het schip die verandering gelijktijdig ondergaat.’

‘Bedoel je dat we niet zullen merken wanneer we van de planeet af  zijn en in de ruimte vertoeven?’

‘Dat is precies wat ik bedoel. Terwijl we aan het praten waren, zijn we gestart. Over luttele minuten zullen we de buitenste lagen van de atmosfeer verlaten en binnen een half uur bevinden we ons diep in de ruimte.’

16

Pelorat leek een beetje te krimpen en staarde Trevize aan. De lange rechthoekige vorm van zijn gezicht werd zo uitdrukkingsloos dat juist uit het ontbreken van elke vorm van emotie duidelijk werd hoe slecht hij zich op zijn gemak voelde.

Toen wendde hij zijn blik naar links — naar rechts.

Trevize herinnerde zich hoe hij zichzelf had gevoeld tijdens zijn eerste tocht buiten de atmosfeer.

Op zo nuchter mogelijke toon zei hij: ‘Janov,’ (voor de eerste keer gebruik makend van deze vertrouwelijke aanspreekvorm, omdat hij nu zijn ervaring tegenover onervarenheid stelde en het noodzakelijk leek de oudste van hen beiden te lijken), ‘we zijn hier volkomen veilig. We zijn in de metalen baarmoeder van een oorlogsschip van de Fountlution Marine. We beschikken niet over wapens, maar er is nergens in de hele Melkweg een plek te vinden waar de naam van de Foundaim ons niet zal beschermen. Zelfs als er een schip zo dwaas zou zijn ons te willen aanvallen, dan nog kunnen we ons in een oogwenk uit de voeten maken. En ik verzeker je dat ik heb ontdekt dat ik dit schip voortreffelijk in de hand heb.’

‘Het is de gedachte, Go… Golan,’ zei Pelorat, ‘aan het niets…’

‘Ach, heel Terminus is omringd door het niets. Er is alleen maar een heel dun laagje ijle lucht tussen onszelf op het oppervlak en het grote niets vlak daarboven. We doen niets anders dan dat onbeduidende laagje achter ons laten.’