Выбрать главу

Het idee om een planeet met driemaal de diameter van de aarde te exploreren zag er nogal belachelijk uit, nu het uitgevoerd werd met een enkele machine. Was dat inderdaad hun plan geweest, dan was dat zeker belachelijk. Maar de mensen hadden iets anders in de zin. Eén machine is niet veel; een machine met een ploeg helpers, vooral als die ploeg een deel is van een wereldwijde beschaving, is heel iets anders. De bestuurders hoopten vurig ter plaatse hulp te vinden — ondanks de nogal uitzonderlijke omgeving waarin de machine was gevallen. Ze hadden ervaring, en wisten zo’n beetje hoe het leven zich in het heelal voltrok.

Hoe dan ook, weken verliepen, en daarna maanden, zonder enig teken van leven met meer dan een spoor van een zenuwstelsel. Hadden de mannen iets begrepen van de werking van de lensloze, stekelige ‘ogen’ van het gedierte, dan hadden ze misschien meer hoop gekoesterd. Maar zoals de zaken ervoor stonden verwachtten ze meer en meer dat het werk vele generaties zou gaan duren. Het was louter toeval dat, toen er eindelijk een denkend wezen opdook, de robot hem ontdekte. Was het andersom geweest — als de inboorling de machine had gevonden — de geschiedenis van heel wat planeten zou totaal anders zijn verlopen.

Het bleek een groot wezen toen het eenmaal opdaagde. Het mat ruim tweeëneenhalve meter lang, en moest op die planeet meer dan een ton wegen. Het nam de plaatselijke gebruiken in acht betreffende schubben en het aantal ledematen, maar het liep rechtop met twee van die aanhangsels, leek de volgende twee te verwaarlozen en gebruikte de bovenste vier om te grijpen. En dat verried zijn verstand: hij droeg twee lange en twee korte speren, elk met een kundig afgeschilferde stenen punt, kennelijk klaar voor onmiddellijk gebruik.

Misschien dat steen het mensenpubliek teleurstelde; of misschien herinnerden ze zich wat er hier met metaal gebeurde en vermeden een al te voor de hand liggende conclusie over het beschavingspeil. In ieder geval sloegen ze de inboorling gespannen gade.

Dit ging gemakkelijker dan je denken zou. Het huidige gebied lag kilometers van het oorspronkelijke landingspunt en was aardig wat ruwer. De planten waren hoger en wat minder bros, al was het nog volstrekt onvermijdelijk dat de kruipende robot een zichtbaar spoor maakte. De mannen meenden eerst dat de hoge planten de betrekkelijk kleine machine voor de inboorling verborgen hielden. Toen bleek opeens dat het wezen zijn aandacht aan iets heel anders besteedde.

Hij verplaatste zich langzaam en probeerde kennelijk zo weinig mogelijk spoor achter te laten. En hij hield er rekening mee dat het ondoenlijk was geen spoor te maken. Nu en dan stopte hij om een eigenaardig bouwsel te vlechten uit de takken van een van de zeldzamere, buigzame planten en scherpe stenen lemmetten. Die scharrelde hij tevoorschijn uit de schijnbaar onuitputtelijke voorraad in de grote leren zak, die om zijn schubbige lijf hing.

De aard van de bouwsels werd duidelijk, toen de inboorling ver genoeg was om een nader onderzoek toe te laten. Het waren booby traps, bestemd om de stenen punt in het lichaam te drijven van alles wat in zijn voetspoor wilde treden. Dieren waren eerder het doel dan andere inboorlingen, want je kon ze met gemak omzeilen door gewoon terzijde van het pad te gaan, in plaats van erover. De voorzorgsmaatregel op zichzelf maakte de toestand echter al uiterst belangwekkend en de robot werd in alle omzichtigheid voor de achtervolging ingezet. Acht tot negen kilometer trok de inboorling zo verder en in die tijd zette hij een veertig vallen. De robot ontweek deze zonder moeite, maar liet een paar keer andere afgaan die kennelijk eerder waren gezet. De punten deden de machine geen kwaad, sommige braken zelfs op het plastic. Het zag er wel naar uit of de hele buurt een ‘mijnenveld’ was.

Uiteindelijk bereikte het spoor een ronde heuvel. De inboorling klom er snel op en hield even halt bij een smalle geul aan de top. Hij leek rond te loeren naar achtervolgers, hoewel de verre toeschouwers nog geen gezichtsorganen bij hem hadden bespeurd. Kennelijk gerustgesteld haalde hij een ovaal voorwerp uit de zak, betastte het zorgvuldig met zijn fijne vingers en verdween in de geul.

In twee tot drie minuten was hij terug, deze keer zonder het ding dat zowat even groot was geweest als een goudreinet. Terwijl hij de heuvel weer afdaalde, ontweek hij zorgvuldig zijn eigen vallen en de andere, en vertrok in een andere richting dan waaruit hij gekomen was.

De bestuurders van de robot moesten snel beslissen. Moesten ze hem volgen of konden ze beter kijken wat hij daar op de heuvel had gedaan? Het eerste leek logisch, want de inboorling ging weg en de heuvel zou wel blijven, maar ze kozen het tweede. Tenslotte kon het wezen niet reizen zonder spoor; bovendien naderde de nacht, dus ver zou hij niet komen. Men kon veilig aannemen dat het de gewoonte van Tenebra’s andere dieren deelde, om enkele uren na het vallen van de nacht hulpeloos neer te storten. Trouwens, het bekijken van de heuveltop kon niet lang duren. De robot wachtte tot de inboorling uit het gezicht was en kroop toen langs de helling naar de geul. Deze voerde naar een ondiepe krater, al had de heuvel verder niets weg van een vulkaan. Op de bodem van de krater lagen misschien een honderd ovalen als die de inboorling hier net had gebracht. Ze lagen keurig in een rechte lijn, maar verder leken ze nog het meest op losse stenen, van alles wat de mannen tot nog toe op Tenebra hadden gezien. Hun ware aard leek zo vanzelfsprekend dat men geen poging deed er een te ontleden.

In deze fase moet een vrij lange, levendige discussie zijn gevoerd. Een vrij lange tijd deed de robot niets. Toen verliet hij de krater en ging de heuvel af. Hij zocht zich behoedzaam een weg door het mijnenveld in het spoor van de inboorling en begaf zich op weg.

Dit ging niet zo eenvoudig als overdag, want het begon te regenen en het uitzicht werd telkens belemmerd door de druppels. De mannen waren het er eigenlijk nog niet over eens of het bij een nachtelijke tocht beter was de dalen te volgen en onder water te blijven, of de toppen en ruggen aan te houden om nu en dan te kunnen zien; maar nu deed dat er niet toe. De inboorling had er niet bij stilgestaan en richtte zijn weg zoveel mogelijk in een rechte lijn. Het spoor liep vijftien kilometer verder en eindigde abrupt op een open plek voor een met holen bezaaide rotswand.

Details waren niet best te zien. Niet alleen viel er nog steeds regen, maar het was feitelijk volstrekt donker, zelfs voor de detectors van de robot. Dit moet weer een discussie hebben uitgelokt: het duurde bijna drie minuten voor de machine zijn lichten ontstak en ze even over de rots liet spelen.

Je kon de inboorlingen in de holopeningen zien staan, maar ze reageerden niet op het licht. Het kon zijn dat ze sliepen, min of meer als mensen, of ze waren het slachtoffer van de gewone nachtelijke verstijving van Tenebra’s dierenwereld.

Nergens zag je tekenen van een beschavingspeil boven het Stenen Tijdperk. Na een paar minuten onderzoek schakelde de robot de meeste lichten uit en keerde zich om naar de heuvel en de krater.

Hij bewoog zich rustig en doelbewust. Eenmaal op de heuvel verschenen er enkele openingen in zijn zijwanden en daaruit strekten zich armachtige werktuigen. Tien van de ovalen werden voorzichtig van het einde van de lijn opgeraapt — zodat geen open plekken iets konden verraden — en in het toestel opgeborgen. Toen daalde de machine weer de heuvel af en ging bedaard op zoek naar booby traps. Hij haalde daar de steenpunten af en voorzover ze in goede staat leken — vele waren zwaar aangetast en sommige verkruimelden al bij aanraking — verdwenen ze via andere gaten in de klomp kunststof. Elk van deze gaten werd daarna weer afgesloten met een deksel van dezelfde ongelooflijk duurzame plastic die ook het materiaal van de machine vormde. Niemand kon van buiten meer zien dat de bergplaatsen er waren.