“Dat weet ik nog niet zo, maar ik ben er wel zeker van dat die kerel van Snel is,” antwoordde Raeker. “Als hij iets anders doet, zeg het dan.”
“Dat is al zo. Hij verdwijnt in de richting waar hij vandaan kwam. Hij draagt absoluut geen bijl, we hebben nu al zijn handen gezien. Hij wordt moeilijk te zien; hij steekt minder boven de struiken uit en raakt buiten het bereik van onze lampen. Nu is hij weg.”
Raeker wierp een blik op de klok en rekende het snel na. “Nog vier uur tot de regen valt. Easy, zei je dat hij een brandende fakkel droeg, of vuur in een andere vorm?”
“Absoluut niet. Misschien had hij lucifers, of een vuurslag, of een ander vuurwerktuig in zijn zak, natuurlijk.”
“Die kennen de mensen van Snel niet. Nicks groep maakt vuur door wrijving, met een vuurboog, maar de anderen hebben dat vast nog niet geleerd. Gisteren in ieder geval nog niet — dat is drie, vier scheepsdagen geleden. Nu ja, ik bedoeclass="underline" als deze geen vuur had, bevond hij zich waarschijnlijk binnen vier uur gaans, zeker niet veel meer, van Snels hoofdgroep; en ze moeten wel bij hun holen zijn, of in de buurt van de lijn tussen die holen en het punt, waar Nick en de robot gister de rivier ingingen. Misschien nog dichterbij, natuurlijk. Je kunt beter goed opletten en het dadelijk zeggen als die hoofdgroep opduikt. Dat zou onze schatting nauwkeuriger maken.”
“Ik snap het. We zullen uitkijken,” antwoordde Easy. “Nu we toch wachten, kan ik die taalopnamen krijgen die u daar hebt? Hoe eerder we ernaar luisteren, hoe meer succes we ermee kunnen hebben.”
Raeker was het daarmee eens, en de volgende paar uur gingen voorbij zonder bijzondere voorvallen. Het vallen van de nacht, daarna van de regen, brak aan zonder nieuwe tekenen van inboorlingen. Toen de druppels helder waren, verwachtten de kinderen ze ook niet meer. Ze aten en sliepen, en brachten de uren dat ze wakker waren vooral door met het beetje wat Raeker van Snels taal had bijeengeraapt. Het lukte Easy heel aardig, al was ze niet helemaal het wonder, waarover haar vader had opgeschept. Later op de avond deed zich een complicatie voor die niemand had voorzien, al hadden ze dat moeten doen. De bathyscaaf begon weer te bewegen, naarmate de rivier weer opkwam en dieper werd. De kinderen konden het tempo daarvan zelfs niet raden, al zagen ze planten en andere dingen in het landschap langsglijden in de felle lichtbundels; de snelheid was veel te onregelmatig. Zelfs als ze een nauwkeuriger verslag hadden gegeven dan “soms op een holletje, soms kruipen we, en soms bewegen we niet,” dan wisten ze nog niet eens wanneer de beweging was begonnen. Hun aandacht was getrokken door een ongewoon harde bons, en toen ze naar buiten keken kwam hun het weinige dat ze zagen al onbekend voor. Misschien dreven ze al een minuut, misschien een half uur.
Raeker vond er nog een troost in, al was Easy eerst bijna tot tranen gebracht.
“Dit geeft ons weer de kans onze eigen mensen voor die van Snel bij jullie te brengen,” verduidelijkte hij. “De holbewoners moeten de jacht opnieuw beginnen, terwijl wij jullie plaats steeds beter kunnen bepalen.”
“Hoezo?” vroeg Easy weifelend. “U wist niet waar we zaten voor we gingen bewegen; wij weten niet waarheen we bewegen, hoe snel, of wanneer het begon. We weten nog minder dan gisternacht, dacht ik, al kun je niet minder weten dan niets.”
“We weten het niet,” beaamde Raeker, “maar we kunnen het redelijk schatten. We dachten al dat je binnen een paar uur gaans — zeg zeventig kilometer — van de lijn tussen Snels holen en ons kamp was. We hebben het hele gebied wel niet in kaart gebracht, maar we zijn zo goed als zeker dat deze streek uitwatert naar de zee die Nick vond. Daarom word je naar die zee gevoerd en het zou me sterk verbazen als je er tenslotte niet op drijven gaat, zoniet vannacht, dan toch zeker in de volgende of daaropvolgende nacht. Als je vannacht niet de zee bereikt, hoeft Nick dus alleen de kuststrook af te zoeken, en anders ziet hij vanaf het strand je lichten wel. Ver zul je de zee niet indrijven; de rivier zal zijn stuwkracht er wel snel verliezen, en de Tenebraanse wind kunnen we wel vergeten.”
Hiervan klaarde Easy’s gezicht zienderogen op. Aminadorneldo was nu ook in het beeld, maar in zijn uitdrukking konden mensen geen verandering ontdekken; het meisje keek hem echter een paar maal aan en leek tevreden met de uitwerking die Raekers woorden op hem hadden. Opeens kreeg ze kennelijk een idee, en ze stelde nogal nadrukkelijk een vraag.
“Als wij de zee ingespoeld worden, wat doen Nicks mensen of wie dan ook daar dan aan?” vroeg ze. “We liggen dan buiten zijn bereik, ook buiten bereik van Snel; en u zegt dat er op deze planeet geen noemenswaardige wind is, al snap ik niet waarom.”
“De druk is hier zo hoog dat de dampkring zelfs niet bij benadering gehoorzaamt aan de klassieke gaswetten,” lichtte Raeker toe — hij had de vraag de laatste jaren heel wat keren moeten aanhoren — “en de procentueel kleine temperatuurverschillen die zich voordoen, veroorzaken nog veel kleinere volumeveranderingen, dus verschil in dichtheid, en dus in druk. Klein drukverschil betekent weinig wind. Zelfs de faseverandering, van gas tot vloeistof, geeft hier zo weinig verschil in dichtheid dat de grote regendruppels als bellen omlaag zweven, ondanks de zwaartekracht.”
“Bedankt. Als ik weer op school ben zal ik dat wel uitzoeken,” zei Easy. “U zult wel gelijk hebben, maar u hebt mijn vraag niet beantwoord: hoe bereikt Nick ons als we de zee indrijven. Vergeef me als ik uw poging om van onderwerp te veranderen bederf.”
Raeker lachte luidop, voor het eerst sedert weken. “Goedzo! Nee, ik wilde niet van onderwerp veranderen. Je vroeg alleen iets dat elke bezoeker me de laatste zestien jaar heeft gevraagd, en die vraag beantwoord ik automatisch. Je drukte een knop in. Wat je laatste vraag betreft, laat maar aan mij over. Meteen morgenochtend ga ik met Nick praten — momenteel kan hij toch niets doen.”
“In orde,” zei Easy. “Als u zo zeker bent, maak ik me geen zorgen. Hoe kunnen we zien dat we de zee hebben bereikt?”
“Je zult bovendrijven, net als in het meer, tenminste als het water ’s morgens wegdampt. Het zou me niets verbazen als je ook ’s nachts van de bodem stijgt bij het bereiken van de zee, maar dat is niet zeker. Ik weet niet in hoeverre het water het zuur verdunt. Blijf op het landschap letten, zodra je stijgt moet je het ons laten weten.”
“Goed. Dat is niet zo moeilijk.”
Maar toen de scaaf stilhield lagen ze nog op de bodem. Intussen hadden de mensen aan beide einden van de verbinding geslapen, maar het was nog enkele uren voor de plaatselijke dag aanbrak. Iets had de stroom dusdanig vertraagd dat hij de grote romp niet langer kon voortstuwen, en Raeker vermoedde dat ze de zee hadden bereikt, al gaf hij toe dat pas de dag zekerheid kon brengen. De tussentijd werd weer besteed aan taalstudie; er viel niets anders te doen.
Iets later begon het schip statig van de bodem te rijzen. Dat ging zo geleidelijk dat een paar minuten verliepen voor een van de kinderen het met zekerheid kon vaststellen, en het duurde meer dan drie uur voor de bodem uit het gezicht verdween. Zelfs toen hadden ze nog niet de oppervlakte bereikt; of de oppervlakte hen, afhankelijk van je gezichtspunt. Zo langzaamaan was het echt dag geworden, en Raeker verloor alle twijfel over de positie van de scaaf. De vorige dag was de rivier veel sneller drooggevallen. Hij vertelde Easy wat hij ging doen, raadde haar aan mee te luisteren en riep Nick op.
Het antwoord kwam dadelijk en een blik op de schermen vertelde dat Nick en Betsey alletwee bij de kudde waren, een kilometer verderop. Hij liet de robot erheen rollen en herhaalde de oproep nog dringender. De herders wuifden met hun speren dat ze het begrepen, en Nick draafde naar de naderende robot. Raeker hield hem in beweging, want hij zag dat een deel van wat hij zocht aan de voet van de heuvel was.