“O nee. Ik heb het zelf bedacht — of liever, Mina en ik. Het leek ons het handigst om met deze holenmensen bevriend te raken. Misschien kunnen ze het schip geen kwaad doen als ze boos worden, maar daar konden we niet zeker van zijn.”
“Juist ja.” Aminadabarlee was een beetje verdoofd. Hij brak het gesprek afwezig maar beleefd af — tegenover Easy had hij nooit het gedrag vertoond dat zich van nature bij hem voordeed in gesprek met andere mensen — en hij begaf zich naar Raekers observatiekamer. De geleerden ondervroegen het meisje alweer voor hij de kamer uit was.
Het scheen zijn noodlot zich op het verkeerde moment te verplaatsen, die dag. Hij was in de gang toen Easy de richting van de scaaf opgaf aan Raeker en Nick. Hij was daar weer toen de vier ontdekkers van de vulkaan terugkeerden en verslag uitbrachten aan hun leraar. Intussen had hij ook even gegeten en hij kwam pas de kamer in toen het rapport al was afgesloten. Toen waren de vier inboorlingen al onderweg met de robot, de kar op sleeptouw erachteraan. Ze beantwoordden een onafgebroken vloed van vragen van de geleerden, waarbij sommigen zich bedienden van het relaisstelsel en anderen naar de observatiekamer kwamen. De verbijsterde Drommiër vond deze ruimte dan ook net zo vol als de andere was geweest, en het kostte hem enige tijd voor hij hoogte kreeg van de heen en weer vliegende vragen en antwoorden.
“Misschien krijgen we de afstand met driehoeksmeting — de wind bij het kamp en de scaaf moet er recht naartoe waaien.”
“Maar de richting is er niet precies bekend. De wind zal trouwens wel afwijken door de corioliskrachten.”
“Niet zoveel op Tenebra. Maar je keert de zaken om: de berg staat al op de kaart. Met wat meer gegevens kunnen we de windrichting gebruiken om de scaaf te localiseren — “
Dit was wat de Drommiër bij zijn binnenkomst hoorde; het bracht hem danig in de war. Toen hij even later het bestaan van een vulkaan afleidde, werd het hem wat duidelijker. Hij begreep hoe zulk een warmtebron stromingen teweeg kon brengen, zelfs in Tenebra’s samengeperste bemanteling. Maar er was alweer een nieuwe vraag die hem plaagde. “Hoe sterk wordt de wind, dacht u? Als hij de zee elke nacht verder het land instuwt, hoe dicht worden de kinderen dan naar de vulkaan gespoeld?”
“Daarover hoeven we nog niet bezorgd te zijn, denk ik. Wind of geen wind, zover landinwaarts is de zee grotendeels water, en daarmee drijven ze niet ver. Ik wed trouwens, al gaat dit zo door, dat er zelfs mijlenver eromheen geen vloeibaar water is, ’s nachts of overdag.”
“Vloeistof of gas, het kan altijd het schip bewegen. Het verschil in dichtheid is de moeite niet.”
“Maar het verschil in viscositeit wel.” Dat hoorde Aminadabarlee al niet meer, het gaf hem stof om zich druk over te maken, en daar was hij goed in. Op topsnelheid snelde hij terug naar de verbindingskamer; hij wilde niet dat er weer iets gebeurde terwijl hij weg was. Hij wist het doel te bereiken zonder iemand te bezeren, al ontkwamen sommigen maar nauwelijks aan zijn voorbijschietende lichaam dat door de gangen gleed.
De geleerden hadden zich door deze attractie van Easy afgekeerd, en momenteel was het scherm van de scaaf donker. Aminadabarlee verspilde geen tijd aan de vraag of de kinderen sliepen, of misschien in gesprek waren met de holbewoners. Evenmin verspilde hij tijd aan de vraag of hij wel hardop aan de kinderen mocht vragen wat hem voor de geest stond. Raeker zou hij er een flinke uitbrander voor gegeven hebben; maar dit was een ander geval natuurlijk.
“Juffrouw Rich! Mina!” gilde hij zonder omwegen in de microfoon. Het antwoord liet enkele minuten op zich wachten, en hij herhaalde de roep op een toon die zijn rasgenoten ongeduldig zouden vinden. Maar weinig mensen hoorden het verschil met zijn gewone stem. Toen Easy ditmaal op het scherm kwam, wreef ze zich nog de slaap uit de ogen; het gebaar zei hem niets, of hij negeerde het.
“Waar is mijn zoon?” vroeg hij.
“Die slaapt.” Gewoonlijk was Easy niet zo kortaf.
“Wel, met u gaat het ook wel. Hoorde u dat ze de oorzaak van de wind hebben gevonden?”
“Ja, ik begrijp dat het een vulkaan is. Meteen daarna gingen we slapen. Is er meer nieuws?”
“Nieuws? Niet precies. Een paar van die menselijke waarzeggers zijn tot het besef gekomen dat uw schip elke nacht dichterbij de vulkaan kan waaien, tot u in ernstige moeilijkheden komt. Wat vindt uw vriend Snel daarvan? Ze zeggen dat hij kan voorspellen wat deze planeet doet, en elke morgen schijnt hij u te kunnen terugvinden.”
“Zo. Wel, dat duurt zeker nog wel een paar dagen. Van hieruit kunnen we het licht van de vulkaan niet zien.”
“U niet, bedoelt u. Het gaat nu om wat de inboorlingen zien, en wat zij vinden. Hebt u dat aan Snel gevraagd?”
“Nee. Dit wist ik nog niet. Trouwens, ik maak me geen zorgen: als ze het licht zagen, zouden ze het wel zeggen — ze zouden denken dat het de robot was. We kunnen de vulkaan onmogelijk bereiken binnen zo weinig dagen — zeker niet morgen.”
“Wie heeft het over morgen? Hoe de mensen ooit hun beschaving hebben bereikt, wat ze er dan van hebben, is me een raadsel. Verstandige wezens denken vooruit.”
“Verstandige wezens maken hun gevolgtrekkingen ook wat voorzichtiger,” snibde het meisje, in de eerste vlaag van woede sedert het ongeluk. “Na morgen zie ik helemaal geen zorgen, want tegen het eind van die dag zijn we hier niet meer. Vertelt u meneer Sakiiro maar dat hij een veerschip klaar houdt om ons op te vangen.” Ze liet hem haar rug zien en liep — of schreed — uit zijn gezichtsveld. Aminadabarlee was te verbijsterd om zich de onbeleefdheid aan te trekken.
12
Droog en omhoog
Easy was alweer wakker tegen de tijd dat Nick de scaaf bereikte. Het vinden was niet moeilijk geweest: vanaf het strand was het lichtschijnsel goed zichtbaar. De wind blies recht op de lichten af, maar Nick en zijn vrienden wisten nog niets van de vulkaan en hoefden zich geen zorgen te maken of ze wel het goede licht zagen. Ze gingen aan wal, namen het vlot op de schouder en trokken naar hun baken. Fagin en de andere leerlingen waren al eerder gearriveerd. Te voet ging de reis heel wat vlugger, zelfs voor de robot, dan met het bepaald logge vlot. Snel scheen in een heel verdraagzame stemming. Niet dat hij de bezoekers zo hartelijk begroette, maar hij was spraakzaam genoeg. Hij nam als vanzelfsprekend aan dat ze zijn mensen waren — mensen die wat van het rechte pad waren gedwaald en zich niet altijd wisten te gedragen, maar waarvan je verwachten mocht dat ze mettertijd fatsoenlijk zouden opgroeien. Zolang ze hem als de hoofdman behandelden, vond hij dat er geen moeilijkheden hoefden te zijn.
Een paar minuten na de komst van John, Nancy, Oliver, Dorothy en de robot, eiste hij dat ze hem leerden een vuur te maken. Easy’s reactie had een voorsprong van twee seconden, en zij gaf John al toestemming voor Raeker de vraag hoorde. John wist dat het wezen in de bathyscaaf tot het volk van zijn leraar behoorde en hij gehoorzaamde dadelijk. Hij haalde zijn wrijvingswerktuigen tevoorschijn en in twee, drie minuten had hij een vuur aan de gang.
Vervolgens eiste Snel dat ze hem leerden met dat gereedschap om te gaan. Toen Nick, Betsey, Jim en Jane opdaagden met het vlot, was het de hoofdman gelukt een eigen vuur te ontsteken en ze troffen hem aan in een zonnig humeur. Van de mensen op de Vindemiatrix kon je dat niet zeggen. Aminadabarlee was er meer dan ooit van overtuigd dat mensen een onhandelbaar, eigenzinnig stelletje waren. Momenteel had hij redenen te over voor deze opvatting. Ieder mens op het schip was woedend op de Drommiër, hierin voorgegaan door Easy Rich. Een nacht slapen had haar gewone opgewektheid niet teruggebracht. Ze was verontwaardigd over de beledigingen van de vreemdeling de vorige avond, en niet alleen weigerde ze nu Aminadabarlee tekst en uitleg te geven over haar verklaring dat ze binnen een Tenebraanse dag zouden ontsnappen, maar ze wilde het niemand anders zeggen uit vrees dat hij het zou horen. Dat was natuurlijk kinderachtig; maar Easy was tenslotte een kind, met al haar volwassen spreken en manieren. Men vroeg de vader haar te overreden; hij staarde even strak naar haar gezicht in het beeld, maar zei geen woord. Toch moest er iets tussen die twee zijn overgekomen, want al gauw wendde hij zich af en zei: “Wilt u meneer Sakiiro het veerschip gereed laten brengen? Ik begrijp dat het tijd vergt om de extra straalpijpen aan te brengen en af te stellen.” Meteen ging hij de kamer uit, zonder acht te slaan op een regen van vragen, en verdween naar zijn eigen kwartier.