Выбрать главу

“Jullie zochten me? Dat is niet zo best. Maar ik denk dat het niets uitmaakt, anders had ik dat eerder gemerkt.”

“Hoe bedoel je? Ik weet niet waar je “t over hebt. Waarom zeg je dat het fijn is weer gewoon praten te horen? Welk praten is er nog meer? Vertel op.”

“‘t Is een heel verhaal. Ik moet het trouwens iedereen zo gauw mogelijk vertellen. Ga mee naar huis. Geen zin het tweemaal te vertellen.” Hij wendde zich naar het dal dat ze hun ‘thuis’ noemden, zonder op antwoord te wachten. John liet zijn speren zakken en volgde. Ook zonder het noemen van moeilijkheden zou hij het verslag niet willen missen. Uitgerust als hij was had hij nog moeite de weergekeerde verkenner bij te houden. Nick scheen haast te hebben.

Onderweg kwamen ze nog twee van de groep tegen, Alice en Tom, die een kudde hoedden. De dringende, haastige wóórden van Nick maakten dat ze hem volgden naar het dorp, zo snel als de kudde toeliet.

Vijf anderen waren in het dorp zelf en Fagin stond op de gebruikelijke plek in het midden van de huizenkring. Nick riep de leraar bij zijn naam toen hij in het gezicht kwam.

“Fagin! Er is narigheid! Wat hebben we voor wapens die je ons nog niet hebt laten zien?”

Als altijd was er een pauze van een paar tellen voor er antwoord kwam.

“Wel, daar heb je Nick. We hadden je haast opgegeven. Wat is er met die wapens? Verwacht je een gevecht met iemand?”

“Ik denk het wel, ja.”

“Met wie?”

“Nou, het lijken mensen als wij. Maar ze houden geen vee, ze gebruiken geen vuur en ze hebben andere woorden voor de dingen dan wij.”

“Waar liep je ze tegen het lijf? En waarom moeten we met ze vechten?”

"t Is een lang verhaal, denk ik. Ik geloof dat ik beter bij het begin beginnen kan. Maar we moeten niet meer tijd verliezen dan strikt nodig.”

“Daar ben ik het mee eens. Een volledig verslag zal ons allemaal het meest zeggen. Ga je gang.” Nick verlegde zijn gewicht op zijn standbenen en gehoorzaamde.

“Ik ging, als afgesproken, langzaam naar het zuiden. Onderweg bracht ik de route in kaart. Bijzonder veel was er niet veranderd, tot de rand om de strook waar onze landbouw en veeteelt zich doorgaans afspeelt. Verderop kon ik natuurlijk slecht uitmaken of er kort geleden iets veranderd was, of hoe.

“Het beste meetpunt aan het eind van de eerste dag was een berg, een vrij regelmatige kegel en veel hoger dan ik ooit tevoren had gezien. Ik had zin hem te beklimmen, maar ik vond dat nauwkeurig inmeten beter later kon gebeuren. Ik moest onderweg immers nieuw terrein ontdekken en hoefde het niet precies te beschrijven.

“Wat het reizen zelf betrof, ging alles zijn gewone gang. Ik doodde genoeg uit zelfverdediging om voedsel te hebben, en die dag was geen van de dieren anders dan anders.

“Maar op de derde morgen, met de berg alweer uit het gezicht, raakte ik slaags met een ding, dat in een gat in de grond woonde en een arm uitstak om alles te vangen wat er voorbijging. Het greep me om de benen en het leek niet veel te geven om mijn speren. Ik denk dat ik er niet vandaan gekomen was als ik geen hulp had gekregen.”

“Hulp?” De verbaasde vraag werd geuit zonder de pauze die de opmerkingen van de leraar kenmerkte; Jim had het gezegd. “Hoe kon je hulp krijgen? Niemand van ons was daar in de buurt.”

“Dus was het niemand van ons — tenminste, niet precies. Hij zag er net zo uit en gebruikte net zulke speren. Maar toen het eindelijk lukte dat ding in het gat te doden, probeerden we met elkaar te praten en zijn woorden waren heel anders. Het duurde zelfs een tijdje voor ik begreep dit hij praatte. Hij gebruikte dezelfde geluiden voor woorden als wij, maar vermengde ze met een heleboel andere die je ons nooit hebt geleerd.

“Na een tijdje besefte ik dat het geluid praten was en ik vroeg me af waarom ik daar niet eerder aan gedacht had — deze persoon was immers niet door jou opgevoed en had dus z’n eigen woorden voor de dingen moeten verzinnen. Het zou dwaas zijn te verwachten dat ze dan hetzelfde uitvielen als bij ons. Ik besloot met hem mee te gaan en meer te ontdekken, want dit leek veel belangrijker dan kaarttekenen. Als ik zijn gepraat kon leren, zou ik van hem veel meer te weten komen dan in maandenlang verkennen. “Het gaf hem zeker niets dat ik hem achterna ging en onderweg begon ik wat woorden op te vangen. Dat was niet makkelijk, want hij zette ze op rare manieren achter elkaar; het was niet genoeg alleen het geluid te leren wat hij voor elk ding gebruikte. We gingen samen op jacht en zo leerden we met elkaar te praten. Onderweg volgden we geen rechte lijn, maar ik heb de route redelijk kunnen onthouden en ik kan zijn dorp zo op de kaart aangeven.”

“Dorp?” Weer was het Jim die hem onderbrak. Fagin zei niets.

“Een ander woord is er niet voor. Het was niet helemaal als ons dorp. Het was een plek onderaan een steile rotswand en er zaten overal holtes in de stenen muur. Sommige waren erg klein, net als de uitgeloogde gaten die je in iedere steen vindt. Andere waren veel groter en daar woonden mensen in. Mijn vriend was daar een van.

“Ze waren heel verbaasd me te zien en probeerden me heel wat vragen te stellen. Maar ik verstond ze niet genoeg om antwoord te geven. Mijn reisgenoot praatte met ze en vertelde ze zeker hoe hij me had gevonden. Maar ze bleven geïnteresseerd en steeds werd ik door een grote groep gadegeslagen, wat ik ook deed.

“Het werd al behoorlijk laat in de middag toen we de rots bereikten en ik dacht al aan een manier om een nachtbivak op te slaan. In het begin besefte ik gewoon niet dat deze mensen in de holen woonden en toen ik dat eindelijk snapte was ik daar niet zo gelukkig mee. In die buurt zijn nog meer bevingen dan hier, had ik gemerkt, en de rots leek me een bijster ongezonde behuizing. Toen de zon haast onder was wilde ik weggaan, om een eind verder te bivakkeren op een heuveltop die ik had gevonden, en ik ontdekte dat ze me niet wilden laten gaan. Ze bleken zelfs bereid me daarvoor te lijf te gaan. Tegen die tijd had ik al wat meer woorden geleerd en ik wist ze eindelijk ervan te overtuigen dat ik niet van plan was helemaal te vertrekken, maar dat ik alleen de nacht wilde doorbrengen. Er lag verbazend veel brandhout in het rond en ik kon zonder last genoeg verzamelen voor de nacht — sommige van de kleintjes hielpen me zelfs, toen ze zagen wat ik wilde.”

“Kleintjes? Waren ze dan niet allemaal even groot?” vroeg Dorothy.

“Nee. Dat was een van die rare dingen die ik nog niet noemde. Sommige waren nog geen halve meter lang en andere bijna twee keer zo lang als wij — tot drie meter wel. Ze hadden wel allemaal dezelfde vorm als wij. Ik heb niet kunnen ontdekken hoe dat kwam. Een van de grootste leek altijd de anderen te vertellen wat ze moesten doen en ik merkte dat de kleintjes gewoonlijk het makkelijkst waren om mee om te gaan.

“Maar ik dwaal af. Toen ik mijn vuren had aangelegd keken er heel wat toe, maar ze leken er niets van te snappen. Ik stak ze aan en daar had je de grootste menigte verbaasde mensen die je je denken kunt. Ze wisten niets van vuur af. Ik denk dat er daarom zoveel brandhout bij de rots lag.

“Tegen de tijd dat alles brandde, regende het natuurlijk en het was mal om ze te zien. Ze leken vreselijk bang om buiten hun holen in de regen te zijn en wilden toch de aanblik van de vuren niet missen. Ze scharrelden maar heen en weer, maar geleidelijk verdwenen ze naar hun hol. Na een tijdje waren ze allemaal weg, hoewel sommige lang bleven om te zien wat het vuur met de regen deed.

“Ik merkte niets meer van ze in de rest van de nacht. Het water langs de rotswand kwam niet hoog en ze kwamen ’s morgens naar buiten zodra het gedroogd was.

“Van de rest kan ik een lang verhaal maken, maar dat moet wachten. Ik leerde vrij goed met ze praten — de manier waarop ze hun woorden aaneenrijgen is heel handig als je het een keer snapt — en ik leerde ze aardig kennen. De hoofdzaak is dat ze belangstelden in alles wat ik wist en zij niet, zoals vuur en veehouden en planten zoeken om te eten. En ze wilden weten hoe ik dat allemaal geleerd had. Ik heb ze over jou verteld, Fagin; misschien was dat een vergissing. Een paar dagen geleden kwam hun leraar, of leider, hoe je hem ook noemt, bij me en zei dat hij wilde dat ik hier terugkwam en jou naar de rots bracht, om al de dingen die je weet aan zijn mensen te leren.