“Wat bedoel je met “je hebt liever niet dat Nick iets doet’? Wie anders kan dat? Als je vindt dat hij niets weet van electriciteit, wat geeft het dan of jij het doet — of Snel? Dit plan loopt nu al weken, en je kunt niet zomaar —”
“Het kan me niet schelen hoe lang het plan loopt, en ik kan het wel,” zei het kind, nog steeds beleefd. “Snel doet alles wat ik vraag, en Nick doet wat Snel beveelt. We gaan eerst het idee van Snel proberen. Ik weet zeker dat het lukt, maar anders kunnen we altijd aan uw plan denken.”
Raeker keek hulpeloos rond; het meisje had gelijk. Er was in het heelal geen manier te vinden waarop hij zijn zin kon doordrijven. Misschien haar vader — nee; Rich luisterde mee in de andere kamer en het hulpscherm toonde hem met een tevreden uitdrukking op zijn gezicht. De bioloog capituleerde.
“Vooruit dan maar, Easy. Wil je me vertellen wat dat plan van Snel inhoudt? En als je mij en Nick niet vertrouwt, hoe komt het dan dat je een onwetende wildeman als deze holbewoner waardig keurt om naar te luisteren?”
“Uw geleerde vrienden doen het ook,” wierp Easy tegen. “Als ik het u vertel, hoort Mina’s vader het ook, en dan begint hij er allerlei fouten in te zien, en dat geeft pa weer zorgen. Kijkt u maar toe; het duurt niet lang meer.”
“Wat vindt je vriend ervan dat je zijn vader niets vertelt?”
“Het doet hem niets. Hè Mina?”
“Nee,” piepte de jonge Drommiër. “Pa zei zelf dat ik moest doen wat Easy zei, en trouwens, hij deed lelijk tegen haar. We zullen hem wat laten zien!”
Raeker trok zijn wenkbrauwen op en voelde zich zowaar wat beter. Als iemand Aminadabarlee een lesje wilde geven…
Toen bleek zonneklaar wat Snel van plan was. Een groep jagers keerde terug, met de hulpeloze gedaante van een zwever op sleeptouw. De gevaarlijke tentakels waren afgehakt — en nu bleek waarom elke groep een bijl meenam — en genoeg gascellen waren doorboord om hem omlaag te houden. Maar sommige waren nog heel, en hun doel lag voor de hand.
Aan de waterstofcellen van de scaaf zaten natuurlijk drukventielen, onderaan de romp. Deze ventielen waren open naar de ‘verkeerde’ kant van het plasticvlies, dat waterstof en lucht moest scheiden, maar aan de andere kant liep een plasticslang naar hetzelfde ventiel voor de afvoer van een eventueel overschot electrolytische waterstof dat in de cel stroomde. Normaal werd de slang dicht-, of liever platgedrukt door de buitendruk, maar het was heel goed mogelijk om er van buitenaf een buis in te steken en zo gas of vloeistof in de ruimte te leiden. En dat was wat de inboorlingen gingen doen. Raeker wist niet wat voor buis ze hadden, maar met plantenstengels overal was het geen raadsel. Bij het overpompen zal er wel heel wat gas verspild zijn, maar daarom leek niemand zich te bekommeren. Er waren immers zwevers genoeg.
“Juist ja,” zei hij na een paar minuten door de robot. “Maar ik geloof dat er een bezwaar is.”
“Wat dan?” Easy flapte het er zo snel uit dat ze de indruk wekte ook zelf te twijfelen.
“Dat schip is berekend op de draagkracht van waterstofgas. Hoe weet je of dit spul je hoog genoeg kan brengen om de raketten te laten werken, zelfs als er een technicus aan boord gaat om…”
“Waarom zou dit geen waterstof zijn?”
“Waarom wel?”
“Wat anders is lichter dan gasvormig water, dat op deze planeet kan voorkomen?”
“Nou, heel wat zou ik zeggen — ik — ik weet het niet; ik had er niet bij stilgestaan.” Er ging hem een licht op. “Je hebt met de technici gesproken.”
“Vanzelf. Ik wil niet onbeleefd zijn, maar wie anders kan me iets nuttigs vertellen over dit schip? Ik geef toe dat u de planeet kent, maar dat was niet genoeg.”
“Ik snap het,” zei Raeker langzaam. “Ik heb niet genoeg nagedacht over de machine. Maar ik heb de technici wel naar de bedrading gevraagd — zeg eens, heb je die niet evengoed nodig? Wat moet je doen als ze genoeg gas in de cellen hebben om het schip buiten hun bereik te tillen, maar niet genoeg om nog hoger te komen? Kunnen ze het schip niet beter vastleggen? Je kunt beter wachten tot we —”
Luid lachen onderbrak hem. Niet van Easy, die weer onder de indruk leek, maar van de geleerden in de kamer. Raeker besefte dat ze hem uitlachten en even was hij boos; toen begreep hij dat hij erom gevraagd had. Hij hield zijn gezicht zo goed mogelijk in de plooi terwijl een van hen hem voorzichtig enkele beginselen van de natuurkunde uitlegde.
En dat was al. Nick maakte gebruik van de ervaringen in evenwicht met de proefdrijver, en zorgde ervoor dat er steeds meer cellen vooraan werden gevuld dan achteraan. Toen het schip opsteeg, gleed het natuurlijk met de wind mee naar de vulkaan. Eerst steeg het zo langzaam dat de kinderen een duidelijk uitzicht hadden op het angstwekkende natuurverschijnsel. Het schip kantelde griezelig naar de gloeiende berg toen het in warmere lucht kwam, maar het herstelde zich ruim op tijd toen ook de waterstofcellen opwarmden. Geleidelijk vervaagde het schijnsel onder hen, en Easy en haar vriend wachtten vrolijk op de komst van het veerschip.
Epiloog
Samen amen
“Ik zei al dat mensen hulpeloos en nutteloos waren.” Ondanks alle vreugde kon Aminadabarlee zijn opvattingen maar moeilijk laten varen. “Wekenlang beramen ze een reddingsplan, en dan is er een wildeman, met nog minder kennis dan die kinderen, die ze te glad af is. Jarenlang leiden ze eigen agenten op, en in een week leren ze meer nuttige feiten van inboorlingen waarmee ze nooit direct contact op wilden nemen.”
“Inboorlingen die de robot in dat geval hadden willen opeten,” snibde Easy. “Denk eraan, Mina en ik kennen die Snel. Hij had respect voor de robot omdat hij kon praten en van alles vertellen. Anders zou hij hem genegeerd of vernield hebben.”
Aminadabarlee blikte steels naar zijn zoon, die instemmend gebaarde. “Wel, in ieder geval zijn de inboorlingen met hun eigen beschaving heel wat nuttiger en dat kan ik gauw genoeg bewijzen.”
“Hoe dan?” vroeg Raeker.
“Binnen drie maanden heb ik hier een Drommisch project. Wij kunnen net zo goed als u met Snel praten, en dan zullen we eens zien wie er meer te weten komen over geofysica in het algemeen en Tenebra in het bijzonder.”
“Is het niet voordeliger om de projecten gezamenlijk te ondernemen, en gegevens uit te wisselen?”
“Echt iets voor u,” schamperde de vreemdeling. “Ik heb genoeg van samenwerken met mensen, en de rest van Dromm ook als mijn mening nog in tel is. Je hebt de taal van Snel toch geleerd, zoon?”
“Ja pa, maar —”
“Geen maar. Ik weet dat je Easy aardig vindt, en ik neem aan dat ze wat minder giftig is dan de meeste mensen, na de tijd die ze met jou doorbracht, maar ik weet waar ik het over heb. Hier — gebruik de robotstem en roep Snel op. Je kunt hem iets voor mij vertellen.”
“Maar dat kan ik niet, pa.” Zelfs de mensen zagen dat de jongen ongerust was.
“Kan niet? Hoe bedoel je? Je zei dat je hun taal kende —”
“O, ik kan het best verstaan. Maar spreken gaat niet.”
“Luisterde je dan alleen, en heb je het meisje alles laten zeggen? Ik schaam me voor je. Je weet heel goed dat je nooit een kans voorbij mag laten gaan om een nieuwe taal te leren spreken.”
“Ik liet de kans ook niet voorbijgaan, pa.” Aminadabarlee scheen op te zwellen.
“Wel, in de naam van beide zonnen, zeg dan wat je gedaan hebt!” Zo hadden ze hem nog nooit horen bulderen, met die schelle stem. Aminadorneldo keek wat hulpeloos naar Easy. “Vooruit dan maar, Mina,” zei het meisje. “We zullen eens wat laten zien.”
Het tweetal nam plaats voor de microfoon en Easy schakelde in. Met de ogen op elkaar gericht, begonnen ze gelijktijdig te spreken. Ze brachten rare geluiden voort, soms klonken ze samen, soms gaf de Drommiër alleen een hoge toon, dan weer nam Easy de lage registers. Een gelijksoortig geluid dat Raeker dadelijk herkende en vagelijk verstond, kwam uit het toestel. Easy begon een antwoord en gebruikte haar handen om haar ‘kleine’ vriend te beduiden welke woorden volgen moesten. Kennelijk hadden ze samen een aardige doeltreffende doofstommencode uitgedacht. Hoewel ze veel langzamer spraken dan Snel, was het de inboorling blijkbaar volkomen duidelijk.