Выбрать главу

Zo koesterde hij zijn trots en richtte al zijn wilskracht op het werk dat hij te doen kreeg, de lessen en kennis, de verhalen en vaardigheden die hem geleerd werden door hen die de Negen werden genoemd, de grauw-gemantelde Magisters van Roke. Een deel van de dag kreeg hij onderricht van de Magister der Zangen en hij leerde de Gesten der Helden en de Wijzen van Wijsheid, te beginnen met de oudste van alle liederen, de Schepping van Ea. Daarna oefende hij zich tezamen met een twaalftal andere jongens onder leiding van de Magister der Winden in de beheersing van weer en winden. In de lente en vroege zomer brachten zij hele dagen door in de Baai van Roke waar zij in lichte zeilsloepen zich bekwaamden in de stuurmanskunst van het woord, het tot bedaren brengen van de golven, het spreken tot de winden van de wereld en het doen opsteken van de toverwind. Dit was een uiterst ingewikkelde materie en Ged kreeg meer dan eens een klap tegen het hoofd van de omzwaaiende giek als de boot gijpte onder een plotseling van achteren komende wind. Het gebeurde ook dat zijn boot een andere aanvoer, ook al hadden zij de hele baai voor hun oefeningen ter beschikking, of dat hij en de twee anderen van zijn bemanning onverwacht in het water belandden wanneer door een foute manoeuvre een hoge golf hun sloep tot zinken bracht. Daarnaast waren er minder opwindende dagen waarop zij naar buiten trokken met de Magister der Kruiden die hen aard en eigenschappen van alle planten leerde; en de Magister der Vingers gaf onderricht in goochelen en vingervlugheid en de eenvoudiger kunstgrepen der Verandering.

Ged bleek voor dit alles grote aanleg te hebben en was binnen een maand andere jongens vooruit die een jaar eerder dan hij naar Roke gekomen waren. Met name de kunsten der Waan gingen hem zo gemakkelijk af dat het leek alsof hij ze reeds in de wieg geleerd had en er nu alleen maar aan herinnerd hoefde te worden. De Magister der Vingers was een vrolijke en vriendelijke oude man die een eindeloos genoegen schepte in de spitsheid en schoonheid van de kunsten die hij onderwees; bij hem voelde Ged zich al gauw volkomen op zijn gemak en vroeg hij hem om een spreuk voor dit of een spreuk voor dat, dan glimlachte de Magister altijd en toonde hem wat hij verlangde. Maar op een dag zei Ged met de idee het Jasper nu eindelijk eens betaald te zetten, in de Hof der Waan tot de Magister der Vingers: ‘Heer, deze bezweringen zijn vrijwel allemaal hetzelfde: als je er een van kent, ken je ze allemaal. En zodra het weven van de tover ophoudt, verdwijnt ook de waan. Maar wanneer ik nu dit steentje in een diamant verander; — en hij deed het met een woord en een draai van zijn pols — ‘wat moet ik dan doen om die diamant een diamant te laten blijven? Hoe kan ik de waanspreuk sluiten en haar bestendigen?’

De Magister der Vingers keek naar de edele steen die in Geds handpalm glinsterde, stralend als het pronkjuweel uit een drakenschat. Toen mompelde de oude Magister één enkel woord, ‘Tolk’, en er lag weer een keisteentje, geen juweel maar een stukje ruwe, grauwe rots. De Magister pakte het en hield het Ged voor op zijn uitgestrekte hand. ‘Dit is rots, “Tolk” in de Ware Spraak,’ zei hij met vriendelijke blik, ‘Een stukje van de steen waaruit Roke is gemaakt, een stukje van het droge land waarop de mensen wonen. Het is zichzelf. Het is een deel van de wereld. Door een Waan-Verandering kun je er de gedaante aan geven van een diamant, of van een bloem, een knop, een vliegje of een vlam.’ Terwijl hij ze opnoemde, flitste het steentje van vorm naar vorm en werd tenslotte weer rots. ‘Maar dat is alleen maar schijn. Waan begoochelt de zinnen van de toeschouwer; zij laat hem zien, horen en voelen dat het ding veranderd is, maar zij verandert het ding niet. Om dit stuk rots in een edelsteen te veranderen, moet je zijn ware naam veranderen. En als je dat doet, mijn zoon, zelfs met een zo klein schilfertje van de wereld, dan verander je de wereld en dat kan, dat kan heel goed. Het is de kunst van de Magister der Verandering die je haar leren zal, als je in staat bent haar te leren. Maar je mag niets, niet één steentje, niet één korrel zand veranderen als je niet het goede en kwade kent dat er het gevolg van zal zijn. De wereld is in balans, in Evenwicht. De wijze kan door zijn macht tot veranderen en oproepen de balans van de wereld verstoren. Die macht is een hachelijke zaak, iets uiterst gevaarlijks. Zij moet het spoor van de kennis volgen en dienstbaar zijn aan de noodzaak. Licht ontsteken is schaduw werpen.

Hij keek weer naar het steentje. ‘Ook een rots is een goed ding, weetje,’ zei hij, nu minder ernstig. ‘Als alle eilanden van Aardzee uit diamant bestonden, zouden we er een hard leven hebben. Wees tevreden met illusies, jongen, en laat rots rots blijven.’ Hij glimlachte, maar Ged ging teleurgesteld weg. Vraag een magus naar zijn geheimen en hij zal altijd, net als Ogion, over evenwicht, gevaar en duisternis beginnen. Maar een wijze, iemand die voorbij aan deze kinderachtige kunstjes der Waan, gekomen is tot de ware kennis van Oproepen en Veranderen, is toch zeker machtig genoeg om te doen wat hem goeddunkt, om het evenwicht van de wereld zo te leggen als hij dat wil en de duisternis terug te drijven met zijn eigen licht.

In de gang kwam hij Jasper tegen die, sinds er in de School hoog op werd gegeven van Geds verrichtingen, hem aansprak op een toon die de indruk gaf van vertrouwelijkheid, maar bedoeld was als ironie. ‘Je kijkt zo somber, Sperwer,’ zei hij, zijn je goocheltoertjes mislukt?

Als altijd probeerde Ged zich tegenover Jasper niet te laten kennen en hij beantwoordde de vraag zonder acht te slaan op diens verholen spot. ‘Ik ben het goochelen zat,’ zei hij, ‘ik ben die waan-trucjes zat die alleen maar geschikt zijn om er de heren in burchten en domeinen hun vrije tijd mee te korten. De enige echte magie die ze me totnogtoe op Roke geleerd hebben, is het werken met weerlicht en een beetje weermakerij. De rest is kinderwerk.’

‘In kinderhanden is zelfs kinderwerk gevaarlijk,’ zei Jasper. Ged schrok op als had hij een klap in het gezicht gekregen, en deed een stap in Jaspers richting; maar de ander keek hem lachend aan als had hij niets beledigends bedoeld, knikte op zijn stijfse, elegante manier en liep door.

Terwijl hij daar stond en Jasper met woede in het hart nakeek, zwoer Ged dat hij zijn mededinger zou verslaan, en dan niet in een wedstrijd van waan, maar in een toetsen van hun macht. Hij zou zichzelf bewijzen en Jasper vernederen. Hij zou niet meer dulden dat die knaap op hem neerkeek, elegant, neerbuigend,  haatdragend.

Ged stond er niet bij stil waarom Jasper hem haatte; hij wist alleen waarom hij Jasper haatte. De overige leerlingen hadden al spoedig ondervonden dat zij zich met Ged, zij het in spel of in ernst, maar zelden konden meten en zeiden, sommigen met ontzag en anderen met afgunst: ‘Hij is een geboren tovenaar, hij wil nooit het onderspit delven.’ Jasper als enige sprak nooit een woord van lof en ging hem evenmin uit de weg; hij keek alleen maar met een vaag glimlachje op Ged neer. En daarom was Jasper zijn enige mededinger, en moest en zou hij vernederd worden. Hij zag niet, of wilde niet zien dat er in deze rivaliteit waarop hij zich vastbeet en die hij koesterde als een deel van zijn eigen trots, iets stak van het gevaar, de duisternis waarvoor de Magister der Vingers hem op milde wijze had gewaarschuwd. Voor zover hij zich niet alleen door zijn woede liet leiden, besefte hij heel goed dat hij op dit moment voor Jasper of wie anders van de oudere jongens, nog geen partij was en daarom hield hij zich bij zijn werk en ging zijn gewone gang. Tegen het einde van de zomer werd er wat minder hard gewerkt en kwam er meer tijd vrij voor sport: toverbootwedstrijden in de haven en waandemonstraties in de hoven van het Hoge Huis; en tijdens de lange avonden werd er in de bosjes met vuur verstoppertje gespeeld, waarbij verscholenen en zoeker beide onzichtbaar waren en er alleen maar lachende en roepende stemmen tussen de bomen zweefden die rappe, zwakke dwaallichtjes achtervolgden en poogden te ontwijken. Toen kwam de herfst en zetten zij zich opnieuw aan de studie en het oefenen in nieuwe magische praktijken. En zo gingen voor Ged de eerste maanden op Roke snel voorbij, vol woelingen en wonderen.