Выбрать главу

Acht dagen zeilden zij voort en nog acht dagen vóór zij weer land in zicht kregen. Vele malen moesten zij hun waterzak vullen met zeewater dat zij door spreuken drinkbaar maakten. Ook visten zij, maar zelfs als zij de spreuken der vissers riepen, was hun vangst slechts gering; want de vissen van de Open Zee kennen hun eigen namen niet en storen zich aan geen toverkunst. Toen zij niets meer te eten hadden dan een paar kleine stukjes gerookt vlees, herinnerde Ged zich wat Duizendblad hem gezegd had toen hij een koek uit de haard staclass="underline" dat hij zijn diefstal zou berouwen als hij op zee door honger werd gekweld. Maar ondanks zijn honger was het voor hem een aangename herinnering, want zij had hem ook gezegd dat hij samen met haar broer weer naar huis zou terugkeren.

Op de toverwind had hun vaart naar het oosten slechts drie dagen geduurd, maar voor hun terugkeer naar het westen hadden zij zestien dagen nodig. Nooit waren er mensen teruggekeerd die zo ver de Open Zee waren opgevaren als de jonge wijzen Estarriol en Ged met hun open vissersboot in de Vege Tijd van de winter. Zij geraakten niet in zware stormen en stuurden afgaand op het kompas en de ster Tolbegren een zekere koers, iets ten noorden van hun heenweg. Vandaar dat zij op de terugweg niet op Astowell aan land gingen, maar Toly en Sneg voorbijvoeren zonder ze in zicht te krijgen en voor het eerst voet aan wal zetten op de meest zuidelijke kaap van Kopping. Boven de golven zagen zij de rotsige klippen oprijzen als een machtige burcht en zeevogels cirkelden krijsend boven de brekers en de rook van de dorpshaardvuren dreef blauw weg op de wind.

Vandaar duurde de reis naar Iffing niet lang meer en zij bereikten de haven van Ismaay op een stille, sombere avond kort voor het ging sneeuwen. Zij meerden Uitkijk af, de boot die hen naar de kusten van het Koninkrijk des doods had gedragen en weer terug, en liepen door de smalle straten naar het huis van Vetch. Hun hart sprong op van vreugde toen zij binnentraden in het licht en de warmte van het vuur onder dat dak; en Duizendblad rende hen tegemoet, wenend van vreugde.

Als Estarriol van Iffing zijn belofte heeft gehouden en een lied gedicht heeft over de eerste grote geste van Ged, is dit werk ons niet bewaard gebleven. In het Oostruim vertelt men een verhaal over een boot die op de onmetelijke oceaan aan de grond liep, op vele dagen afstand van bekende kusten. Op Iffing zeggen ze dat het Estarriol was die in die boot zeilde, maar in Tok zeggen ze dat het twee vissers waren die door een storm ver de Open Zee op waren geblazen, en in Holp gaat het verhaal over een visser uit Holp en men beweert dat hij zijn boot niet van de onzichtbare banken los kon krijgen waarop zij was vastgelopen, en dus nog steeds daar rondzwerft. Zo zijn er dus van het lied van de Schaduw nog slechts weinige flarden van legende over die door vele jaren heen als drijfhout van eiland naar eiland zijn gespoeld. Maar in de Geste van Ged wordt over die tocht niets verhaald, noch over zijn ontmoeting met de schaduw; en dat alles geschiedde voordat hij ongedeerd langs het Drakenspoor voer, en de Ring van Erreth-Akbe uit de Tomben van Atuan naar Havnor terugbracht, en uiteindelijk weer naar Roke kwam en Archimagus werd van alle eilanden ter wereld.

Bijlage: Detailkaarten

Ursula Le Guin

Aardzee

Machten van Aardzee

de Tomben van Atuan

Koning van Aardzee

Uitgeverij Het Spectrum

Utrecht/Antwerpen

Oorspronkelijke titels: A Wizard of Earthsea/The Tombs of Atuan/The Farthest Shore

© 1968, 1970, 1972 by Ursula Le Guin

Vertaald door: F. Oomes Vormgeving en ontwerp omslag: Studio Spectrum

Omslag: Bart van Erkel

De drie delen verschenen eerder afzonderlijk en nadien in één gebonden editie, waarvan dit de Prisma-editie is.

Prisma Boeken nr. 1937, Eerste druk 1980

ISBN 90 2741067