Выбрать главу

‘O, niks,’ antwoordt Zijlstra, en hij kijkt haar glimlachend aan. ‘Ik bedacht alleen dat ik zelf nooit schalen op tafel zet.

Hooguit een pan.’ Hij aait over het servet naast zijn bord. ‘En servetten heb ik natuurlijk ook nooit.’

‘Pannen horen in de keuken, jongen,’ houdt ze hem voor. ‘En waar zou ik die mooie schalen en servetten voor hebben, als ik ze niet gebruikte?’

Tegen zo veel logica kan hij niet op. Zijlstra kijkt waarderend toe hoe zijn moeder dampende aardappels op zijn bord schept. Zijn spruitjes, de gehaktbal en niet te vergeten de dikke jus krijgt hij pas als hij de aardappels geprakt heeft.

Genietend eet hij een eerste stukje van zijn gehaktbal. Zo maakt toch niemand anders ze, bedenkt hij.

‘Niet meteen al je vlees opeten, jongen!’ klinkt het berispend. ‘Straks heb je alleen maar weer je groente over, ik weet precies hoe het gaat.’

Zijlstra houdt zich in en zegt niets terug. Hij kijkt naar de schoorsteenmantel boven de elektrische haard. Daar staan foto’s van Astrid en Patrick met hun kinderen, van hemzelf in politie-uniform, van zijn overleden grootouders en natuurlijk van oom Jurrian en tante Marretje. Zijn moeder volgt zijn blik. ‘Ze staan er leuk op, hè, je neef en je nichtjes?’

Zijlstra knikt. Als ze nu maar niet…

Maar toch: ‘Ben je nu al eens bij je oom en tante langs geweest?’

Snel steekt hij een hap in zijn mond, waarna hij met een neutraal gezicht zijn hoofd schudt.

Zijn moeder legt haar mes en vork neer. ‘Dat zou je toch eens moeten doen. Ik weet zeker dat oom Jurrian dat zou waarderen. Hij heeft al vaak tegen mij gezegd dat je altijd gerust bij hem kunt aankloppen. Zeker nu jullie collega’s zijn.’

‘Ja, mam.’

Ze zucht en eet weer verder.

Tussen twee happen door merkt ze op: ‘Maar jij luistert toch niet naar me, jij denkt altijd: laat dat ouwe mens maar lullen. Ontken het maar niet.’

Zijlstra ontkent het niet.

‘Hoe gaat het nu met je werk?’ vraagt ze na een tijdje.

Hij veegt zijn mond af aan het servet. ‘Loopt lekker. Ik werk nu vast samen met Oscar Graanoogst, een zeer ervaren rechercheur, prima vent.’

‘En die moordzaak waar je pas mee bezig was?’ dringt ze aan. ‘Mag ik niet veel over zeggen, ben ik bang.’ Hij kijkt gewichtig. ‘Laat het genoeg zijn als ik je vertel dat we onze gegevens hebben afgestemd met een internationale taskforce die opereert vanuit het hoofdbureau.’

‘O, je bent van de zaak af gehaald,’ begrijpt ze.

‘Nee, nee!’ werpt hij haastig tegen. ‘We hebben beslist nog onze eigen ruimte waarin we kunnen opereren. Maar we zijn een beetje vastgelopen, vrees ik.’

Met een triomfantelijke uitdrukking op haar gezicht zegt zijn moeder: ‘Je weet wat je oom in zo’n geval zou zeggen: cherchez la femme. Als het niet duidelijk is hoe het zit met een moordzaak, hoef je alleen maar te kijken of er een vrouw in het spel is. Dan wijst de weg zich vanzelf.’

‘Nou, bedankt, mam,’ reageert hij korzelig. ‘Ik zal eraan denken, hoor.’ Onder haar afkeurende blik schraapt hij zwijgend zijn bord leeg.

‘Wil je een toetje?’ vraagt ze, terwijl hij haar helpt de schalen naar de keuken te brengen. ‘Ik heb vanillevla.’

Daar zegt Zijlstra geen nee tegen. Al zou hij nu het liefst koffie met een cognacje hebben, maar daar durft hij niet om te vragen.

22

Met het dekbed over zijn hoofd tast Zijlstra naar de wekker. Als hij het ding te pakken heeft en met zijn vingers het hamertje blokkeert, gaat het doordringende geluid echter nog steeds door. Pas dan beseft hij dat hij niet gewekt is door zijn wekker, maar door zijn mobiel.

Haastig gooit hij het dekbed van zich af, laat zijn benen uit bed glijden en zoekt tussen zijn kleren naar zijn mobiel. Omdat hij zijn broek en shirt voor het slapengaan naast zijn schoenen op de grond heeft gegooid, moet hij zich diep vooroverbuigen.

Zijn hoofd bonst en hij moppert hardop tegen zichzelf omdat hij zo dom is geweest gisteravond, na het bezoek aan zijn moeder, toch nog even bij zijn stamkroeg langs te gaan. Hij had zichzelf nog zo beloofd om vroeg in bed te liggen, maar daar was niets van gekomen.

Terwijl hij zijn mobiel uit zijn broekzak probeert te wurmen, kijkt hij op zijn wekker. Oei, halftien. Dat betekent dus dat hij gisteravond zijn wekker niet meer heeft gezet. Stom!

Eindelijk heeft hij zijn mobiel te pakken. Hij drukt op OPNEMEN en meldt zich.

‘Waar ben je?’ vraagt de stem van Graanoogst aan de andere kant van de lijn.

‘Ik schrik net wakker,’ bekent Zijlstra schor. ‘Sorry, man, ik ben totaal door de wekker heen geslapen.’

‘Je hebt dus niks geleerd van ons gesprek,’ constateert Graanoogst. ‘Schiet nou maar op, want we hebben bezoek.’

‘Ja, even snel douchen en wat eten, dan kom ik. Wie is het?’

‘Van den Brink.’

Zijlstra pijnigt zijn hersens. De naam komt hem wel bekend voor, maar hij is nog niet zo helder als hij zou willen zijn. ‘Wie zei je?’

‘Van den Brink. Hans van den Brink. Van Ruskolanda,’ verduidelijkt Graanoogst.

Ineens is Zijlstra klaarwakker. ‘Allemachtig! Wat heeft hij?’

‘Daar heeft hij nog niks over gezegd. Maar hij zit nu dus te wachten in Verhoor 1.’

‘Ik kom eraan! Tot zo.’ Dan bedenkt Zijlstra zich ineens: ‘Eh… Oscar, heb je Koopmans al op de hoogte gesteld?’

‘Nee, daar wilde ik even mee wachten totdat we weten wat Van den Brink precies wil.’

‘Help me herinneren dat ik je straks omhels!’ zegt Zijlstra opgetogen.

‘Liever niet,’ antwoordt Graanoogst droog. ‘Schiet maar op.’

‘Doe ik, tot zo.’

Zijlstra verbreekt de verbinding, kleedt zich snel uit, scheert zich onder de douche en trekt in een recordtempo zijn kleren aan. In de auto werkt hij een haastig gesmeerde boterham met pindakaas naar binnen, terwijl hij met volle mond scheldt op zijn medeweggebruikers, die hem verhinderen om op te schieten.

Als hij bij het bureau aankomt, heeft hij een vreselijk droge mond. Geërgerd houdt hij zichzelf hardop voor: ‘Drinken is ’s ochtends belangrijker dan eten!’

‘Loop je nu in jezelf te praten, Hendrick met cee-kaa?’ vraagt een bekende stem achter hem. ‘Leuk petje, trouwens.

Hij trekt zijn honkbalpetje van zijn hoofd, stopt het in zijn jaszak en draait zich snel om. ‘Hé, Ingrid van den Boogaert, wat ben jij laat!’

Ze houdt plagerig een tas omhoog. ‘Ik heb even wat boodschappen gedaan voor het bureau. En wat is jouw excuus?’

‘Belangrijke informatie vergaren over een zaak,’ zegt hij, terwijl hij snel voor haar uit naar binnen loopt. ‘Hoogst geheime informatie!’

Hij hoort haar nog lachen als hij met twee treden tegelijk naar boven stormt. In de gang ziet hij Leo voor zijn kamer staan. De wachtcommandant kijkt veelbetekenend op zijn horloge. Zijlstra gaat snel Verhoorkamer 1 in. Daar zitten Graanoogst en Van den Brink al aan weerszijden van de tafel, met drie dampende kopjes koffie voor zich.

Na een vluchtige begroeting gaat Zijlstra naast Graanoogst zitten. Hij werpt zijn collega een dankbare blik toe voordat hij een slok hete koffie neemt.

‘Fijn dat collega Zijlstra er ook is,’ zegt Graanoogst. ‘Dan kunnen we beginnen.’ Hij knikt naar de man tegenover hem. ‘Welkom, meneer Van den Brink. Vertelt u eens waaraan we uw bezoek te danken hebben.’

Van den Brink schraapt zijn keel. ‘Het leek me beter u niet vanuit het bedrijf op te bellen, maar even zelf te komen. Ze denken bij Ruskolanda dat ik nu naar de havendienst ben om wat te regelen met een zending.’ Hij glimlacht samenzweerderig. ‘Er is wat nieuwe informatie waarvan ik denk dat u die zou moeten weten.’

‘Oké.’ Graanoogst knikt hem bemoedigend toe.

‘Er zijn namelijk ontwikkelingen rond Ruskolanda,’ vertelt Van den Brink. ‘Gisteren heeft Sjoekov mij en een paar anderen van zijn directe medewerkers ervan op de hoogte gesteld dat het bedrijf waarschijnlijk verkocht zal worden.’