Выбрать главу

‘Dat is raar,’ zegt Zijlstra vanachter zijn koffiekopje. ‘Jullie draaien net zo goed en hebben zelfs uitbreidingsplannen. Of heeft Sjoekov geld nodig?’

‘Niet dat ik weet,’ antwoordt de man met het kaalgeschoren hoofd. ‘Al zit natuurlijk wel zijn hele familiekapitaal in de zaak.’ ‘En nu is er ineens sprake van dat het bedrijf verkocht zal worden,’ vervolgt Graanoogst. ‘Heeft Sjoekov ook gezegd aan wie?’

‘Nee, dat niet. Maar hij zei wel dat het een aanbod was dat hij niet kon weigeren.’

De twee rechercheurs kijken elkaar even aan.

Dan vraagt Graanoogst: ‘Is er nog meer dat u ons kunt vertellen over die verkoop?’

Van den Brink schudt zijn hoofd. ‘Nee, het is allemaal nog vrij vers. Ik weet niet eens of mijn baan wel veilig is. Misschien neemt de nieuwe eigenaar wel allemaal nieuwe mensen mee.’ Hij kijkt somber naar zijn koffiekopje. ‘Zonde, hoor.’

Graanoogst staat op. ‘Meneer Van den Brink, in ieder geval hartelijk bedankt voor deze informatie. Wij zullen deze nieuwe ontwikkeling doorspelen naar een van onze collega’s, die zich specialiseert in importbedrijven.’ Hij schudt de man de hand. ‘Als we nog vragen hebben, weten we u te vinden. En als er nieuwe ontwikkelingen zijn, zouden we het erg prettig vinden als u ons op de hoogte houdt.’

Van den Brink geeft Zijlstra een hand en vertrekt.

Zodra de kale man de deur achter zich heeft dichtgedaan, zegt Zijlstra tegen zijn collega: ‘Dit ga je toch niet doorspelen naar Koopmans? Hier zou wel eens een motief kunnen liggen.’ Graanoogst heft zijn handen ter hoogte van zijn hoofd en antwoordt op besliste toon: ‘Kom op, Hendrick, je weet best dat we dit niet onder ons kunnen houden. Het heeft er alle schijn van dat de Russische maffia erbij betrokken is: dit hoort bij Koopmans en zijn team.’

‘Maar het zou toch kunnen dat Davidenko juist uit de weg geruimd is omdat hij bijvoorbeeld dwarslag bij die verkoop?’ probeert Zijlstra nog.

‘Zou kunnen,’ geeft Graanoogst toe en hij loopt langs hem heen naar de deur. ‘Maar zelfs dan moet dit door naar het hoofdbureau.’ Hij blijft even staan in de deuropening. ‘Ik meld het aan Leo en bel dan meteen Koopmans op.’

Zodra hij alleen is in de verhoorkamer, bladert Zijlstra met een nijdig gezicht door zijn notitieboekje. Er is geen enkele aanwijzing over waar ze mee verder kunnen. Hij pakt zijn mobiel en zet een tekst op zijn Facebook-pagina: ‘Je hebt van die dagen waarop je zou willen dat je heel ander werk gekozen had.’

Als Graanoogst terugkomt, staat Zijlstra op en kondigt aan: ‘Ik wil nog een keer naar het appartement van het slachtoffer. Volgens mij zien we iets over het hoofd. En dat zou best eens iets kunnen zijn wat helemaal niks te maken heeft met de Russische maffia.’

Zijn collega kijkt hem sceptisch aan, maar protesteert niet.

23

Het ruikt nog altijd even muf in de duistere hal voor het appartement van Anatoli Davidenko.

‘Moet ik eerst op de bel drukken?’ vraagt Zijlstra sarcastisch. Zonder een woord te zeggen, haalt Graanoogst de sleutel uit zijn zak en maakt de voordeur open.

In het gangetje lijkt niets te zijn veranderd en ook de keuken oogt nog precies zoals bij hun vorige bezoek. Maar in de huiskamer is duidelijk iemand aan het werk geweest. De dvd’s zijn weg, net als de meeste boeken. En er liggen stapels papieren op de eettafel.

Uit de zithoek zijn de televisie en de stereoset weggehaald. Waar eens de foto’s hingen, zijn nu lichte plekken op de muur te zien. Terwijl de ingelijste foto’s zelf op een rijtje tegen de rug van het bankstel staan.

‘De familie is kennelijk al aan het opruimen,’ constateert Graanoogst.

Zijlstra knikt en bladert door de papieren op tafel. Het zijn giroafschriften, acceptgirokaarten, verzekeringspolissen en financiële overzichten. Niets waaruit hij een persoonlijk conflict kan afleiden.

Zoekend kijkt hij rond. Er moet toch íéts zijn!

‘Dit is waarschijnlijk ons laatste bezoek aan deze flat,’ zegt Graanoogst nadenkend. ‘Als het de Davidenko’s gelukt is om per de eerste van de maand op te zeggen — en dat lukt meestal wel bij een sterfgeval — dan moeten ze de hele boel eind volgende week hebben leeggehaald.’

Die gedachte benauwt Zijlstra. Mocht er hier iets te vinden zijn, dan moet dat wel nú boven water komen. ‘Kunnen we niet zorgen dat we langer kunnen zoeken?’ vraagt hij.

Graanoogst haalt zijn schouders op. ‘Waarom? Denk je hier echt een aanwijzing naar een bijlmoordenaar te vinden?’ Eigenlijk heeft Zijlstra geen idee waarnaar hij op zoek is. Hij loopt door de kamer, snuffelt in laden en kastjes, bladert een paar van de nog achtergelaten boeken door.

Dan blijft hij voor de bank staan. Met een bijna verontschuldigend gezicht kijkt hij naar de grote foto van Anatoli Davidenko, alsof hij in de ogen van die man degene zou kunnen zien die hem om het leven heeft gebracht.

‘Die foto’s en de andere spullen zullen de Davidenko’s de volgende keer wel meenemen,’ veronderstelt Graanoogst. ‘Ik vind het wel een mooi idee dat alles zo in de familie blijft. Dat is beter.’

Zijlstra zucht. Nu ze niets mogen natrekken dat mogelijk naar de Russische maffia zou kunnen leiden, blijft er weinig concreets over. Voor niemand buiten de werkkring van Anatoli Davidenko hebben ze een motief gevonden om hem te doden. En er zijn meer dan genoeg mensen die de gelegenheid kunnen hebben gehad.

‘Dat is het goeie van familie,’ vindt Graanoogst. ‘Juist in tijden van nood kruipen familieleden bij elkaar. Dat geeft houvast.’ De blik van Zijlstra rust nu op de foto van de drie Davidenko’s: Anatoli en Victor aan weerszijden van Irina, met hun armen om haar schouders. De foto is kennelijk genomen met een zelfontspanner, of door een behulpzame voorbijganger. Uit de omgeving valt niets op te maken, maar het drietal is klaarblijkelijk erg vrolijk. Alle drie lachen ze. En Anatoli kijkt met zichtbare genegenheid naar zijn schoonzus.

Cherchez la femme, schiet het door hem heen.

Hij draait zich bruusk om naar Graanoogst. ‘We moeten naar de Davidenko’s. Nu!’

Op hun aanbellen bij het rijtjeshuis in Amsterdam-Noord, wordt niet opengedaan. Na twee keer op de bel te hebben gedrukt, stapt Zijlstra het keurig onderhouden voortuintje in. Hij schermt zijn ogen af met zijn handen en tuurt naar binnen. Niemand te zien. Maar dan beweegt er iets achter het huis.

‘Ze is achter,’ zegt hij, en hij loopt al met grote stappen de tuin uit. ‘Kom mee.’

Graanoogst volgt hem door het paadje tussen de woningblokken, dat naar een achterom leidt.

Zijlstra telt de woningen af, maar dat is onnodig, want naast de schuur van de Davidenko’s is alleen een lage schutting, waar zelfs Graanoogst makkelijk overheen kan kijken.

In de tuin is Irina Davidenko bij een wijd uitgeklapt droogrek lakens en dekbedovertrekken aan het ophangen. Haar lange haren en elegante jurk wapperen in de opkomende wind.

‘Hallo,’ groet Zijlstra.

Geschrokken draait de jonge vrouw zich om. Ze heeft een paar wasknijpers in haar mond, die ze er nu uithaalt. ‘Goedemorgen, heren, ik had u niet verwacht.’

‘Sorry als we u hebben laten schrikken,’ zegt Zijlstra. Hij zet zijn petje af en gebaart naar het hekje in de schutting. ‘Mogen we binnenkomen?’

‘Natuurlijk.’ Ze legt haar resterende was boven op het droogrek en de wasknijpers daar weer op. ‘Wilt u koffie?’

‘Nee, dank u wel,’ antwoordt Zijlstra. ‘We willen alleen een paar vragen stellen. Is uw man thuis?’

Ze schudt haar hoofd. ‘Victor is naar zijn werk. Hij wilde niet de hele tijd thuis zitten tot de begrafenis.’

‘Oké,’ zegt Zijlstra, die snel naar Graanoogst kijkt. ‘Dat is niet erg. Kunnen we misschien even naar binnen gaan?’