Выбрать главу

‘Elke moord is een ernstige zaak,’ kaatst Zijlstra terug en hij gaat de kamer in. Hij trekt een stoel bij het bureau van Esterik naar zich toe en gaat erop zitten, met zijn knieën aan weerszijden van de rugleuning.

‘We zijn nog maar net bezig, Leo. Ik heb net de rapporten van de TR en van de lijkschouwer binnen. We hebben nog nauwelijks de kans gehad om iemand te ondervragen.’

‘Ja, maar dit is een belangrijke mogelijkheid.’ Esterik draait aan zijn snorpunt. ‘De Russische maffia wordt een steeds groter probleem hier in Amsterdam. En ik vind dat je daar je ogen niet voor kunt sluiten. Zeker ook omdat het hoofdbureau met een grootschalig onderzoek bezig is: daar zou je bij kunnen — en móéten, volgens mij — aansluiten.’

‘Ik zal eraan denken,’ belooft Zijlstra.

‘Heb je er al naar gevraagd bij de familie?’ wil Esterik weten. ‘Ja. En de schoonzus van het slachtoffer vertelde inderdaad dat er een Russisch sprekende man bij de winkel is komen informeren —’

‘Aha!’ onderbreekt de wachtcommandant hem triomfantelijk. ‘…maar verder wist ze ons weinig te vertellen,’ gaat Zijlstra onverstoord verder. ‘Alleen dat die man wilde weten of er inderdaad een winkel met Wit-Russische specialiteiten geopend zou worden.’

‘Dat zou dus zomaar iemand van de Russische maffia geweest kunnen zijn!’ suggereert Esterik.

‘Dat zou zomaar kunnen,’ beaamt Zijlstra kalm. ‘Maar het kan natuurlijk ook zomaar zijn dat het gewoon een Russisch sprekende man was die geïnteresseerd was in een Wit-Russisch winkeltje.’

‘Dat kan, dat kan.’ Esterik fronst ongeduldig zijn blonde wenkbrauwen. ‘Neem nou voor de zekerheid maar contact op met het hoofdbureau. Ik heb het al gecheckt: dat onderzoek staat onder leiding van hoofdinspecteur Koopmans, maar je kunt natuurlijk met ieder lid van zijn team overleggen.’

Zijlstra haalt weer diep adem en staat op.

‘Oké, dat had ik Ter Schegget ook al beloofd. Die kwam ineens met de Russische maffia op de proppen. Zeker door jou?’

Esterik plant zijn ellebogen op zijn bureau en zet zijn vingertoppen tegen elkaar. ‘Dat heet overleg, Hendrick, wen er maar aan. Wij zijn als politie een team. Dat is de enige manier om de misdaad aan te pakken. Niet in je eentje. Wat jij of je oom daar ook van mogen denken.’

‘Mijn oom heeft hier niks mee te maken,’ reageert Zijlstra fel. ‘Het gaat er alleen om dat ik me niet graag laat voorkauwen hoe ik mijn onderzoek moet uitvoeren.’

‘Mijn onderzoek?’ Esterik kijkt hem spottend aan. ‘Volgens mij zit jij samen met Graanoogst op deze zaak. En natuurlijk zijn wij daar als afdeling ook volop bij betrokken.’

Zijlstra staat al bij de deur.

‘Had je verder nog iets, Leo?’

‘Nee, hoor. Succes met je onderzoek,’ zegt Esterik opgeruimd. En als Hendrick om de hoek verdwenen is, roept hij hem na: ‘Doe die jongens op het hoofdbureau de groeten van me!’

10

Aan de grote tafel in het koffielokaal zit Graanoogst te praten met Mustafa Karadag, zijn breed besnorde collega van Turkse afkomst. In de hoek is Harry de Jong, de partner van Karadag, bezig met de computer.

Geagiteerd komt Zijlstra binnenlopen.

‘Wat is er met jou?’ informeert Graanoogst. ‘Is het niet gelukt met dat juffie, daar beneden?’

Zijlstra is inmiddels met zijn gedachten heel ergens anders.

‘Dat juffie? O, nee, die was al getrouwd. Maar ik had net een beetje een aanvaring met Leo.’

‘Wat dan?’ wil Karadag weten.

‘Ach, die vent kan soms zo’n eikel zijn.’

Met vinnige bewegingen pakt Zijlstra een mok en vult die met koffie. ‘Gaat hij mij daar een beetje lopen voorschrijven hoe ik m’n onderzoek moet doen.’

‘Óns onderzoek,’ verbetert Graanoogst hem droog.

‘Ja, ja, ik weet het. Je lijkt verdorie Leo wel! Hou eens even op, hé!’ reageert Zijlstra geïrriteerd.

Maar daar laat Graanoogst zich niet door uit het veld slaan.

‘Kan wel zijn, maar het is en blijft óns onderzoek.’

‘Jij je zin: óns onderzoek.’ Zijlstra haalt diep adem en kijkt even naar het plafond. ‘Waar was ik. O ja, die eikel gaat mij daar een beetje lopen voorschrijven hoe wij óns onderzoek moeten doen.’ Hij kijkt even naar Graanoogst, die breed zit te grijnzen. ‘Met dat gezeik over de Russische maffia en zo. Ik zeg hem toch ook niet hoe híj zijn werk moet doen?’

‘Het blijft wel een optie, die Russische maffia,’ vindt Graanoogst.

‘Jaha! Dat weet ik ook wel!’ Zijlstra laat zich met een plof op de stoel naast Karadag vallen. Koffie golft uit zijn mok over zijn hand.

‘Shit! Heet! Heet! Heet!’ Hij zet snel de mok neer, rent naar het gootsteentje en laat koud water over zijn hand stromen.

Karadag kijkt er even naar en geeft Graanoogst antwoord.

‘Hij heeft wel gelijk: daar heeft Leo een handje van.’

‘Haha! Grappig!’ roept Zijlstra door het koffielokaal. Het klinkt niet geamuseerd. Voorzichtig begint hij zijn hand af te drogen. ‘Meneer is een humorist!’

Karadag trekt een wenkbrauw op. ‘Hm, zo bedoelde ik het niet eens, maar bedankt voor het compliment.’ Dan vervolgt hij zijn gesprek met Graanoogst, ‘Ik heb Leo ook wel eens laten merken dat ik het niet van hem pik als hij mij steeds vertelt hoe ik een zaak volgens hem moet aanpakken. Dat vind ik een gebrek aan respect.’

‘Precies!’ beaamt Zijlstra, die met de handdoek nog steeds om zijn hand langs hen heen naar De Jong loopt. ‘Wat vind jij daarvan, Harry?’

‘Ik bemoei me niet met zulk soort gezeik,’ zegt de oudere man rustig. ‘Jullie jonge jongens zitten elkaar alleen maar op te fokken. Daar komt altijd ruzie van. Terwijl je zulke dingen met een beetje overleg zo kunt oplossen.’

Hij tuurt naar het scherm. ‘En kun je me nou met rust laten? Ik ben even bezig.’

‘Zijn er soms weer nieuwe postzegels uit?’ vraagt Zijlstra.

De Jong knikt. ‘Ja, een mooie natuurreeks van de Faeröer Eilanden. Die moet ik natuurlijk hebben.’

‘Natuurlijk.’ De stem van Zijlstra klinkt licht spottend. ‘Ben je daar wel eens geweest, op die Faeröer Eilanden?’

‘Nee.’

‘Maar je hebt wel bijna al hun postzegels?’

‘Yep.’

‘En dat vind je niet raar?’

Pas nu kijkt De Jong op.

Misprijzend bestudeert hij het gezicht van zijn veel jongere collega.

‘Alleen al het stellen van die vraag geeft aan dat je er niets van begrijpt. Het gaat mij erom dat de mensen op die eilanden prachtige reeksen postzegels uitbrengen, en die verzamel ik. Verder heb ik met zo’n land zelf niets te maken.’

‘Het is niet eens een land,’ smaalt Zijlstra. ‘Ze horen bij Noorwegen, geloof ik.’

‘Bij Denemarken.’ De Jong keert zich weer naar het beeldscherm.

Maar Zijlstra is nog niet klaar.

‘En verzamel je dan ook Deense postzegels?’

‘Nee, want daar gaat het dus niet om.’

Zijlstra bekijkt De Jong een tijdje nadenkend en vraagt: ‘Welke landen verzamel je nog meer?’

‘Portugal, San Marino… en Nederland natuurlijk.’

‘Portugal en San Marino, hè? Ben je daar wel geweest?’

‘Nee.’

Verbaasd gaat Zijlstra vlak naast hem staan en kijkt mee naar het scherm.

‘Verzamel je soms ook nog andere dingen? Sigarenbandjes, ansichtkaarten, sneeuwballen?’

‘Nee, alleen postzegels.’

Hoofdschuddend loopt Zijlstra terug naar de tafel. ‘Verzamel jij ook postzegels of zo?’ vraagt hij aan Karadag, terwijl hij weer naast hem gaat zitten.

‘Ik was eigenlijk in gesprek met je collega,’ antwoordt Karadag licht geërgerd, ‘maar het antwoord op je vraag is: nee.’ Hij kijkt weer naar Graanoogst. ‘Het lijkt me een interessante zaak, zo’n bijlmoord. Harry en ik onderzoeken de dood van een junk.’