Выбрать главу

„Tsja, – zegt de dokter (м-да, говорит доктор), – ga maar eens op de bank liggen (пойди-ка приляг на кушетку)”.

„Het spijt mij, – zegt de man, – dat mag ik niet (сожалею, говорит мужчина, это мне нельзя = не разрешается).”

Er komt een man bij de dokter die zegt: „Dokter, ik voel mij net een hond, ik plas als een hond, ik doe het op zijn hondjes en ik vreet uit een bak.”

„Tsja, – zegt de dokter, – ga maar eens op de bank liggen.”

„Het spijt mij, – zegt de man, – dat mag ik niet.”

School

(Школа)

Als Jantje van school thuis komt (когда Янтье приходит из школы домой; Jantje – «Янчик», Иванушка /соответствует в анекдотах русскому Вовочке/), vraagt hij aan zijn moeder (спрашивает он у своей матери): „Ik heb gehoord dat de onderwijzers worden betaald (я слыхал, что учителям платят деньги: «учителя становятся оплачены = оплачиваются»; onderwijzen – учить; wijzen – показывать, указывать; betalen – платить, оплачивать) om les te geven (за то, что они преподают: «чтобы давать урок»)!”

„Ja,” zegt zijn moeder (да, говорит мать).

Jantje: „Maar dat is toch niet eerlijk (но это же нечестно), de leerlingen doen toch al het werk (ученики делают ведь всю работу; toch – все-таки, однако; же, ведь)!”

Als Jantje van school thuis komt, vraagt hij aan zijn moeder: „Ik heb gehoord dat de onderwijzers worden betaald om les te geven!”

„Ja,” zegt zijn moeder.

Jantje: „Maar dat is toch niet eerlijk, de leerlingen doen toch al het werk!”

Beetje draaierig in het hoofd

(Небольшое головокружение)

Een soldaat staat (солдат стоит) om en uur ’s nachts (в час ночи) na een vrolijke avond (после веселого вечера) wat onvast op zijn benen (несколько неустойчиво на ногах; vast – крепко) met zijn arm om de lantarenpaal (обняв фонарный столб: «со своей рукой на…»; lantaren – фонарь; paal – кол; столб). Er komt een kapitein voorbij (мимо проходит капитан) die hem vraagt (который его спрашивает) wat hij daar midden in de nacht uitvoert (что он там среди ночи делает; midden – середина; cреди, в середине: midden in de zomer – в середине лета; uitvoeren – исполнять, осуществлять; voeren – водить, вести).

„Nnnoou kkapitein (нну, ккапитан), de heeele stad draait om me heen (вееесь город крутится вокруг меня; draaien – вертеться, вращаться; omhéen – вокруг, кругом), en nou wacht ik (и теперь я жду) tot de kazerne voorbij komt (пока казарма мимо проедет) en dan ssstap ik naar binnen (и тогда я вввойду внутрь; stappen – шагать)”.

Een soldaat staat om een uur ’s nachts na een vrolijke avond wat onvast op zijn benen met zijn arm om de lantarenpaal. Er komt een kapitein voorbij die hem vraagt wat hij daar midden in de nacht uitvoert.

„Nnnou kapitein, de hele stad draait om me heen, en nou wacht ik tot de kazerne voorbij komt en dan ssstap ik naar binnen”.

Mijnen

(Мины)

Door het bos (по лесу) lopen twee commando’s (бегут/идут две командос). Op een gegeven moment (в какой-то: «в данный/определенный» момент) vinden ze drie mijnen (находят они три мины) en ze besluiten (и они решают) die mee te nemen naar de sergeant (их взять с собой – к сержанту = показать сержанту; mee – вместе, совместно; meenemen – брать с собой).

Onderweg terug (по дороге назад; onderwég – в пути, по пути; onder – под; среди; weg – путь, дорога) zegt de een tegen de ander (говорит один другому): „Wat doen we nu (что мы делаем сейчас = мы будем делать) als er eentje afgaat (если одна рванет; afgaan – отправляться /о транспорте/; сработать, взорваться)?”

Antwoordt de ander (другой отвечает): „Dan zeggen gewoon (тогда просто скажем; gewoon – обычный, обыкновенный) dat we er maar twee gevonden hebben (что мы только две нашли)”.

Door het bos lopen twee commando’s. Op een gegeven moment vinden ze drie mijnen en ze besluiten die mee te nemen naar de sergeant.

Onderweg terug zegt de een tegen de ander: „Wat doen we nu als er eentje afgaat?”

Antwoordt de ander: „Dan zeggen gewoon dat we er maar twee gevonden hebben”.

De koningin van België belt de koningin van Nederland op (королева Бельгии звонит королеве Нидерландов по телефону; opbellen – позвонить /кому-либо/ по телефону) en zegt (и говорит): „Het moet nu maar eens afgelopen zijn (теперь должно быть покончено; aflopen – сбегать, спускаться; оканчиваться, истекать; maar – но; однако; же; eens – один раз, eens – однажды; /побудительная частица/) met dat gedoe (с той возней; doen – делать) dat wij dom zijn (что мы тупые = нас считают тупыми). Wij willen nu wel eens de slimste zijn (мы хотим теперь, пожалуй, самыми умными/хитрыми быть; slim – хитрый; умный, ловкий)”.

Beatrix zegt (Беатрикс говорит): „Das goed, voor twee maanden dan (хорошо, на два месяца тогда; das = dat is)”.

Dus zo gezegd, zo gedaan (значит, сказано-сделано: «так сказано, так сделано»). De Nederlanders gaan een brug in de woestijn bouwen (голландцы едут строить мост в пустыне). Alle Belgen lachen he, he… (все бельгийцы смеются: ха, ха) die stomme Nederlanders (эти тупые голландцы), gaan ze een brug in de woestijn bouwen (едут строить мост в пустыне).